ECLI:NL:HR:2008:BC7910

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00601/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vrijspraak in zaak betreffende beïnvloeding van getuigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 mei 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het opzettelijk beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van getuigen, zoals bedoeld in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had geoordeeld dat voor het bewijs van dit strafbare feit moest worden vastgesteld dat de getuige daadwerkelijk in zijn verklaringsvrijheid was belemmerd. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit een onjuiste rechtsopvatting was, omdat artikel 285a Sr niet vereist dat er sprake moet zijn van daadwerkelijke beïnvloeding. Het volstaat dat de uiting kennelijk bedoeld was om de vrijheid van de getuige te beïnvloeden, zonder dat deze bedoeling ook daadwerkelijk tot beïnvloeding heeft geleid. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling op het bestaande hoger beroep.

De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de Advocaat-Generaal, die had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het Hof. De verdachte was beschuldigd van het beïnvloeden van getuigen door middel van mondelinge uitingen, waarbij hij de getuige had aangespoord om te zwijgen over zijn verklaringen. De Hoge Raad benadrukte dat de bescherming van de verklaringsvrijheid van getuigen en deskundigen essentieel is en dat de wetgever met artikel 285a Sr beoogde om deze vrijheid te waarborgen. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van artikel 285a Sr en de bescherming van getuigen in strafzaken.

Uitspraak

27 mei 2008
Strafkamer
nr. 00601/07
AJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 december 2006, nummer 22/000764-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 25 januari 2006 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding tenlastegelegde.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2.2. Na de terechtzitting waarop de conclusie is genomen, is bij de Hoge Raad ingekomen een schrijven van de raadsman van de verdachte, mr. W. Römelingh, advocaat te 's-Gravenhage.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu het Hof is uitgegaan van een onjuiste uitleg van art. 285a Sr.
3.2.1. Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd dat:
"hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 18 januari 2005 te 's-Gravenhage en/of Nootdorp, althans in Nederland, opzettelijk mondeling en/of door gebaren en/of bij geschrift of afbeelding zich jegens een of meer perso(o)n(en) heeft geuit, kennelijk om diens/hun vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring(en) zou(den) worden afgelegd, immers heeft hij, verdachte, (in opdracht van/op verzoek van/namens [betrokkene 1]) aan [betrokkene 2] de woorden toegevoegd: "Je moet gewoon je bek houden, klaar!" en/of "je moet gewoon je mond houden over alles", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (in opdracht van/op verzoek van/namens [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) aan '[betrokkene 3]', althans aan een of meer perso(o)n(en) medegedeeld terzake van welk(e) strafba(a)re feit(en) die [betrokkene 2] (die op dat moment beperkingen opgelegd had gekregen) was aangehouden en/of (in opdracht van/op verzoek van/namens [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 1] en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en)) (andere) mededelingen gedaan en/of informatie /gegevens doorgegeven en/of uitgewisseld aan/tussen die [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 1] en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en)."
3.2.2. In de bestreden uitspraak is de vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair (...) is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Het hof is van oordeel dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich zou hebben schuldig gemaakt aan beïnvloeding van [betrokkene 2] reeds omdat niet kan worden vastgesteld dat [betrokkene 2] in zijn verklaringsvrijheid, zoals bedoeld in artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht, belemmerd is geweest, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
(...)"
3.3.1. Art. 285a, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift of afbeelding zich jegens een persoon uit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie."
3.3.2. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van deze bepaling bij de Wet van 11 november 1993, Stb. 603, houdt voor zover hier van belang het volgende in:
"Het voorgestelde artikel 285a Sr kan betekenis hebben in die gevallen waarin uitlokking tot meineed niet aan de orde is, bijvoorbeeld omdat het causale verband ontbreekt, of omdat het gebezigde middel niet voldoet aan de daarvoor in art. 47 Sr gestelde eisen, of omdat het gaat om een tegenover de politie afgelegde verklaring. Het rechtsgoed dat hier wordt beschermd is niet zo zeer de waarheid van de verklaring als wel de vrijheid - het onbelemmerd kunnen verklaren - van de betrokken persoon. Het kan nuttig zijn, dat bijvoorbeeld de politie een persoon die zich aan dergelijke uitingen te buiten wil gaan, onmiddellijk op het bestaan van deze strafbepaling te attenderen.
Ik stel voor niet alleen de intimidatie van getuigen en deskundigen doch ook de intimidatie van personen die tijdens het opsporingsonderzoek een verklaring willen afleggen onder het bereik van de voorgestelde strafbepaling te brengen. Het lijkt mij voorts gewenst om het toepassingsbereik van de onderhavige strafbepaling niet te beperken tot het gebied van het strafrecht. De voorgestelde strafbepaling beoogt de vrijheid van alle burgers om ten overstaan van een rechter of een ambtenaar naar waarheid en geweten een verklaring af te leggen te beschermen. Het verschijnsel van de bedreigde getuige doet zich immers ook in andere dan strafrechtelijke procedures voor.
De commissie bedreigde getuigen heeft voorgesteld aan dit delict een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar te verbinden. Evenals de Raad van State ben ik van oordeel dat dit strafmaximum geen recht doet aan het te beschermen rechtsgoed, te weten de verklaringsvrijheid van getuigen en deskundigen."
(Kamerstukken II 1991/92, 22 483, nr. 3, p. 39)
3.4. Blijkens de hiervoor onder 3.2.2 weergegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat voor het bewijs van het in art. 285a, eerste lid, Sr bedoelde strafbare feit, moet worden vastgesteld dat de getuige daadwerkelijk in zijn verklaringsvrijheid is belemmerd. Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting omdat het daarmee een eis stelt die art. 285a Sr niet kent. Uit de tekst van art. 285a Sr en de wetsgeschiedenis van deze bepaling volgt immers dat voor een bewezenverklaring van een op art. 285a Sr gestoelde tenlastelegging voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de vrijheid van de in die bepaling bedoelde persoon om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen, te beïnvloeden zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding behoeft te hebben geleid.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 27 mei 2008.