Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Karmac,
het Pensioenfonds,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar gaat deze zaak over
3.De feiten
Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds voor een of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn, verplichtstellen.”
De deelnemers alsmede, voorzover het werknemers betreft, hun werkgevers leven de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds na.”
- tot 16 december 2010: “Verplichtstellingsbesluit 2000”
- van 16 december 2010 tot 4 juli 2014: "Verplichtstellingsbesluit 2010"
- van 4 juli 2014 tot 10 maart 2017: “Verplichtstellingsbesluit 2014”
- vanaf 10 maart 2017: “Verplichtstellingsbesluit 2017”
4.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep
Inleiding
grief 1) dat de verplichtstellingsbesluiten jegens haar onverbindend zijn. Zij baseert die stelling op twee pijlers:
dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt”. De aanvraag voor de verplichtstellingsbesluiten 2010, 2014 en 2017 is gedaan door VOB (werkgevers) en FNV/CNV (werknemers). Voor het geval in het betoog van Karmac moet worden gelezen de stelling dat VOB niet (voldoende) representatief is geldt het volgende.
Grief 1van Karmac slaagt niet.
grief 1op tegen dit oordeel en deze beslissing. Aangevoerd wordt dat een bibliobus een ‘voor ieder bestemde en toegankelijke bibliotheek’ in de zin van het Verplichtstellingsbesluit 2000 is omdat in die bibliobus sprake is van het beschikbaar stellen van ‘boeken, dagbladen, periodieken en audiovisuele materialen, welke actueel zijn en representatief voor het culturele veld’. Om deze reden dient, aldus het Pensioenfonds, alsnog te worden beslist dat Karmac in de periode van 5 januari 2009 tot
een voor ieder bestemde en toegankelijke bibliotheek waaronder mede te verstaan een
een voor ieder bestemde en toegankelijke bibliotheek die in overwegende mate door [...] een gemeente [...] wordt bekostigd dan wel in stand wordt gehouden”. Als het Pensioenfonds bedoelt te stellen dat de eis is bekostiging door de gemeente geldt dat aan die eis niet is voldaan. Het is de bibliotheek ten behoeve waarvan Karmac haar diensten verleent en niet Karmac zelf die door de gemeente wordt bekostigd of in stand gehouden. Dat Karmac voor haar diensten op basis van een met de bibliotheek in kwestie gesloten overeenkomst werd betaald maakt niet dat zij werd ‘bekostigd’ of ‘in stand gehouden’ door de gemeente (die uiteindelijk de kosten van die bibliotheek droeg). De bibliotheek was slechts contractuele wederpartij van Karmac en inkoper van een bepaalde dienst (bibliobus). Ook als de contracten in de nu besproken periode rechtstreeks met de gemeente zijn gesloten geldt dat de gemeente slechts contractuele wederpartij was van Karmac en inkoper van een bepaalde dienst (bibliobus).
Grief 1van het Pensioenfonds slaagt daarom niet.
grief 2op tegen dat oordeel. Zij voert aan dat het Pensioenfonds op 20 december 2016 een eerste factuur heeft gezonden en dat premievorderingen die betrekking hebben op de periode voor 20 december 2011 op grond artikel 3:308 BW daarom zijn verjaard.
Grief 2van Karmac slaagt niet.
grief 3komt Karmac op tegen dat oordeel met de stelling dat het feit dat zij recht heeft op vrijstelling in elk geval reden is om de onverkorte veroordeling tot premieafdracht te vernietigen.
Grief 3van Karmac slaagt niet.
grief 2komt het Pensioenfonds daartegen op.
Grief 2van het Pensioenfonds slaagt niet.
grief 3komt het Pensioenfonds op tegen die afwijzing. Het voert aan dat het Uitvoeringsreglement (in artikel 4.8 onder b) de verschuldigdheid van invorderingskosten regelt en de hoogte daarvan vaststelt op een forfaitair bedrag van 15% van het verschuldigde premiebedrag (vermeerderd met rente).
Grief 3van het Pensioenfonds slaagt dus wel, maar slechts ten dele.
grief 4. Het betoogt onder verwijzing naar het Uitvoeringsreglement (primair artikel 4.8 en subsidiair artikel 2.5 daarvan) dat de wettelijke handelsrente verschuldigd is over het volledige premiebedrag.
grief 4van het Pensioenfonds.