In deze zaak gaat het om de vraag of er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [de huurster] en haar zoon [de zoon]. [de huurster] huurt sinds 1977 een woning van de stichting Portaal, en haar zoon woont sinds 1994 bij haar in de woning. De kantonrechter heeft eerder bepaald dat [de zoon] met ingang van 22 mei 2019 medehuurder is, maar Portaal heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof oordeelt dat er nog geen eindoordeel kan worden gegeven en dat er bewijs moet worden geleverd over de gemeenschappelijke huishouding. Het hof laat [huurster/zoon] c.s. toe om bewijs te leveren dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het hof benadrukt dat de beoordeling van de duurzaamheid van de huishouding afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval, waaronder de duur van de samenwoning en de intenties van de betrokkenen. Het hof concludeert dat de bezwaren van Portaal tegen het vonnis van de kantonrechter niet voldoende zijn om de vordering van [huurster/zoon] c.s. af te wijzen, en dat er nader bewijs nodig is om de vraag van de duurzame gemeenschappelijke huishouding te beantwoorden.