In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de berekening van de transitievergoeding voor een werknemer in de schoonmaakbranche, die in dienst was bij Novon Schoonmaak Gebouwen B.V. De werknemer, aangeduid als [verzoekster], had een arbeidsovereenkomst die eindigde op 31 december 2019 na langdurige ziekte. De transitievergoeding was berekend vanaf 1 februari 2014, maar [verzoekster] stelde dat deze berekend moest worden vanaf 26 augustus 1993, het moment waarop zij in dienst trad bij ISS, de vorige werkgever. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de startdatum voor de berekening 10 mei 2007 was, maar [verzoekster] was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.
Het hof heeft de feiten en stellingen van beide partijen beoordeeld. Het hof concludeerde dat er bij de contractwisselingen in 2008 en 2014 sprake was van opvolgend werkgeverschap, maar dat de anciënniteit van [verzoekster] voor de berekening van de transitievergoeding in ieder geval begon op 10 mei 2007. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de transitievergoeding niet vanaf 1993 kon worden berekend, omdat er geen bewijs was dat [verzoekster] een ononderbroken dienstverband had bij ISS. De vordering van [verzoekster] tot een aanvullende betaling van € 10.422,79 werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Novon. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter, maar verbeterde de gronden van het oordeel.