In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van een schoonmaakster, hierna te noemen [verzoekster], tegen haar voormalige werkgever, de besloten vennootschap Novon Schoonmaak Gebouwen B.V. [verzoekster] heeft verzocht om Novon te veroordelen tot betaling van een restant transitievergoeding, die zij meende te kort te hebben ontvangen na haar ontslag. De zaak draait om de vraag of er sprake is van opvolgend werkgeverschap, wat van invloed is op de berekening van de transitievergoeding.
[verzoekster] was sinds 10 mei 2007 in dienst bij Novon en heeft haar werkzaamheden verricht op het object Artez. Na een heraanbesteding in 2008 was het object overgenomen door ISS, waarna [verzoekster] haar werkzaamheden voortzette onder een nieuwe arbeidsovereenkomst. In 2014 werd het object opnieuw aan Novon gegund, en [verzoekster] bleef werkzaam op dezelfde locatie. Na een periode van ziekte heeft Novon de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd, waarbij een transitievergoeding van € 2.882,91 werd betaald. [verzoekster] stelde echter dat deze vergoeding onjuist was berekend en dat haar indiensttreding eerder had plaatsgevonden, wat zou leiden tot een hogere transitievergoeding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap, wat betekent dat de duur van de arbeidsovereenkomst bij ISS ook meetelt voor de berekening van de transitievergoeding. De rechter oordeelde dat Novon nog een bedrag van € 6.758,17 aan transitievergoeding moest nabetalen. De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoekster] toegewezen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten, en Novon veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag binnen twee dagen na betekening van de beschikking.