Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002234-19
Uitspraak d.d.: 30 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 april 2019 met parketnummer 16-659197-18 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 18 november 2020, 2 maart 2021 en 16 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. G.J. van Oosten en mr. B.E.J. Torny, en door en namens de benadeelde partijen en hun advocaten, mr. M.A.J. Kubatsch en mr. R.F. Ronday, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vier jaren en contactverboden als bijzondere voorwaarde, en hem ontzet uit zijn recht tot het uitoefenen van het beroep van tantramasseur/tantra coach, drukpuntmasseur, (intimiteits)coach en tantrika voor de duur van vier jaar, waarbij de contactverboden en het beroepsverbod dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Verder heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hen voor het overige niet-ontvankelijk in hun vorderingen verklaard.
Het hof komt gedeeltelijk tot andere beslissingen dan de rechtbank. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 juli 2016 tot en met 30 januari 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,
terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd immers heeft hij één of meermalen (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn tong in en/of tegen de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of geduwd en/of (heen en weer) bewogen en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of geduwd en/of (heen en weer) bewogen en/of
- die [slachtoffer 1] getongzoend en/of
- de borsten van die [slachtoffer 1] aangeraakt en/of betast en/of
- zijn penis langs de vagina van die [slachtoffer 1] gewreven en/of
- zich laten aftrekken en/of pijpen door die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 maart 2014 tot en met 31 december 2016 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij één of meermalen (telkens)
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht en/of geduwd en/of (heen en weer) bewogen en/of
- die [slachtoffer 2] getongzoend en/of
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 2] aangeraakt en/of betast en/of
- zijn, verdachtes, hand(en) (al dan niet (steeds) over kleding heen) op/over de borst(en), het borstbeen, de onderbuik, het schaambeen, en tussen de benen, althans op/tegen/over het lichaam van die [slachtoffer 2] gelegd/gehouden/geduwd/gedrukt/gestreeld en/of (daarbij) over de borst(en), althans de borststreek, en/of de vagina en/of het schaambeen, althans de schaamstreek, gewreven en/of betast en/of aangeraakt en/of zijn, verdachtes, hand aldaar gelegd;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij eén of meermalen (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn tong in en/of tegen de vagina van die [slachtoffer 3] gebracht en/of geduwd en/of (heen en weer) bewogen en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 3] gebracht en/of geduwd en/of (heen en weer) bewogen en/of
- die [slachtoffer 3] getongzoend;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 8 juli 2015 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 4] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij één of meermalen (telkens)
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 4] gebracht en/of geduwd en/of (heen en weer) bewogen en/of
- de borsten en/of de vagina en/of de billen van die [slachtoffer 4] aangeraakt en/of betast en/of
- zijn benen om [slachtoffer 4] geslagen terwijl zij beide naakt waren en/of met zijn, verdachtes, heupen en/of lichaam (heen en weergaande) bewegingen (op/tegen het (onder)lichaam van die [slachtoffer 4] ) gemaakt;
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 21 april 2016 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 5] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij één of meermalen (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 5] geduwd en/of gebracht en/of
- zijn tong in en/of tegen de vagina van die [slachtoffer 5] gebracht en/of geduwd en/of (heen en weer) bewogen en/of
- die [slachtoffer 5] getongzoend en/of
- de borsten van die [slachtoffer 5] aangeraakt en/of betast;
6.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 1 juli 2014 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 6] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij één of meermalen (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 6] geduwd en/of gebracht en/of
- die [slachtoffer 6] getongzoend en/of
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 6] aangeraakt en/of betast.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Hij noemt zichzelf geen therapeut. Hij ziet de door hem gefaciliteerde sessies ook niet als een vorm van therapie. Volgens hem is tantra binnen de westerse cultuur een onconventionele stroming die geen link heeft met gezondheidszorg of maatschappelijke zorg. Hij faciliteerde als tantrika sessies met zijn cliënten, zoals die worden beschreven op zijn website [website] . Seksualiteit kon een onderdeel van die sessies zijn. Wat tantra inhield, besprak hij altijd van te voren met zijn cliënten, zowel bij het begin van de sessies en zeker bij de eerste en tweede sessie met een cliënt, als na afloop van die sessies. Daarnaast besprak hij de wensen en de ervaring van zijn cliënten. Het was mogelijk dat de wens van een ervaren cliënt om een yoni-massage (een vaginale massage) te ondergaan al tijdens een eerste of tweede sessie werd gefaciliteerd, maar het kwam ook voor dat hij pas na vijf of zes sessies gehoor gaf aan die wens.
Volgens verdachte bestond er tussen hem en zijn cliënten een gelijkwaardige relatie. Hij betwist dat er ooit seksuele handelingen tussen hem en een cliënt hebben plaatsvonden zonder dat die client hiervoor van te voren toestemming heeft gegeven. Voor zover de aangeefsters verklaren dat zij tijdens de sessies werden overrompeld door seksuele handelingen dan wel dat zij die handelingen onvrijwillig hebben ondergaan of verricht, hebben zij volgens verdachte in strijd met de waarheid verklaard.
Verdachte heeft verklaard dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] al jaren tegen de tantra-wereld en specifiek tegen hem ageren. Zij hebben aangeefster [slachtoffer 1] als eerste zover gekregen om aangifte tegen hem te doen. Nadat [slachtoffer 1] door de recherche was weggestuurd met de boodschap dat zij wellicht naar de zaak zouden kijken als er meer aangiften zouden komen, werd er een leugenachtig stuk over verdachte in de media gepubliceerd en werd het Meldpunt [meldpunt] doelbewust opgericht met het vooropgezette plan om aangiften tegen hem te ronselen. Daarbij heeft afstemming plaatsgevonden zodat hij zou kunnen worden vervolgd en veroordeeld. Volgens verdachte heeft met name de getuige [getuige 2] op deze manier wraak op hem willen nemen omdat hij eerder had geweigerd met haar samen te werken en heeft in ieder geval aangeefster [slachtoffer 1] zich voor de kar van de getuige [getuige 2] laten spannen.
De verdediging heeft verder verwezen naar het rapport van prof. dr. E. Rassin, waarin aandacht wordt besteed aan de problemen met betrekking tot cognitieve dissonantie en collaborative storytelling en de bewuste leugens waarop ook de toenmalige raadsman in eerste aanleg al heeft gewezen. Bij de verhoren van de getuigen in hoger beroep is het nog evidenter geworden dat de aangeefsters, al dan niet bewust, niet naar waarheid hebben verklaard. Uit de processen-verbaal van deze verhoren blijkt duidelijk dat er sprake is geweest van onderling contact tussen de aangeefsters, waarbij wel degelijk zeer inhoudelijk over de zaak is gesproken en is benadrukt wat in juridische zin belangrijk is om te verklaren. Hierdoor zijn de verklaringen beïnvloed. Er is ook sprake van beïnvloeding doordat het verhaal van aangeefster [slachtoffer 1] voorafgaand aan de aangiftes van de andere aangeefsters uitgebreid in de media is verschenen. De verdediging acht de verklaringen van alle aangeefsters onbetrouwbaar. Dit geldt min of meer ook voor de andere getuigen à charge.
Tenslotte is door de verdediging aangevoerd dat de rechtbank de getuigenverklaringen van [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] ten onrechte heeft gebruikt als schakelbewijs. Uit de verklaring van deze getuigen en de getuigen die in hoger beroep zijn gehoord, blijkt dat er geen sprake is van een specifieke modus operandi. De raadsman vindt het gebruik van schakelbewijs daarnaast ook niet aangewezen omdat er sprake is van sturing op de inhoud van de verklaringen teneinde artikel 249, tweede lid onder 3, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing te laten zijn.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot integrale vrijspraak wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in dit kader in het bijzonder het volgende.
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Het hof stelt vast dat de aangeefsters, met uitzondering van aangeefster [slachtoffer 1] , zich naar aanleiding van publicaties in de media hebben gemeld bij het Meldpunt [meldpunt] (hierna ook: meldpunt). Aangeefsters hebben elk individueel een intakegesprek bij de politie gehad en hebben vervolgens aangifte gedaan. De aangeefsters zijn, in aanwezigheid van de verdediging, ook gehoord door de rechter-commissaris. Zij hebben gedetailleerd en consistent verklaard over de seksuele handelingen die verdachte bij hen verrichtte en de wijze waarop hij voor, tijdens en na de sessies te werk ging. Daarbij werd door alle aangeefsters een duidelijk onderscheid gemaakt tussen gewenste en de ongewenste (seksuele) handelingen, hetgeen hun verklaringen naar het oordeel van het hof persoonlijk en authentiek maakt.
In dit kader wordt tevens meegewogen dat aangeefsters in een aantal gevallen hun verhaal ook en eerst hebben verteld aan een persoon die geen deel uitmaakte van de kring van cliënten van verdachte, noch in verband kunnen worden gebracht met voormeld meldpunt. Verdachte heeft zelf ook verklaard over door hem verrichte handelingen met de aangeefsters die, in ieder geval naar algemeen spraakgebruik, onmiskenbaar een seksueel karakter hebben. Voor zover verdachte ontkent dat hij met enkele aangeefsters (specifieke) seksuele handelingen heeft verricht, vinden hun verklaringen over die handelingen voldoende steun in met die aangiften op essentiële punten overeenstemmende andere aangiften en getuigenverklaringen dan wel met overige bewijsmiddelen.
Het enkele gegeven dat de aangeefsters op enig moment eventueel contact met elkaar hebben gehad, doet aan die betrouwbaarheid niet af. Het is bovendien niet aannemelijk geworden dat de aangeefsters hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters en van de andere getuigen à charge.
Het hof stelt vast dat uit de door aangeefsters afgelegde verklaringen volgt dat er grote overeenkomsten bestaan in de modus operandi van de verdachte ten aanzien van het verrichten van de seksuele handelingen die hem worden verweten.
Alle aangeefsters kwamen bij verdachte in het kader van een tantra-sessie. Deze vonden telkens plaats in een (praktijk)ruimte van de verdachte. Alle aangeefsters hebben verklaard dat de verdachte gedurende de sessies over grenzen is heengegaan. In meerdere aangiftes verklaren de vrouwen dat de verdachte hen daarbij of daaraan voorafgaand ook complimentjes gaf om een veilige en vertrouwenwekkende sfeer te creëren. Dat hij seksuele handelingen bij de aangeefsters heeft kunnen verrichten, kwam (mede) voort uit het feit dat hij die handelingen in een behandelkader aanbood en plaatste. Hierdoor is het merendeel van de aangeefsters ook (meermalen) teruggekomen voor behandeling. Telkens was sprake van het verrichten van nagenoeg identieke handelingen vanuit een zorgmatige praktijk.
Het voorgaande maakt dat het hof van oordeel is dat de verklaringen van aangeefsters en andere getuigen à charge elkaar over en weer ondersteunen omdat uit die verklaringen blijkt dat de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de seksuele handelingen zijn begaan op essentiële punten met elkaar overeenkomen.
Het hof zal de verklaringen van aangeefsters over en weer gebruiken als steunbewijs voor de ten laste gelegde feiten. Daarnaast worden de verklaringen van de aangeefsters in voldoende mate ondersteund door de verklaring van verdachte ter zitting in eerste aanleg, in hoger beroep en door ander bewijs.
Het hof gaat gelet op het voorgaande dan ook uit van de waar- en juistheid van deze verklaringen en acht bewezen dat de verdachte de handelingen heeft verricht zoals die door de aangeefsters zijn beschreven en hierna worden bewezenverklaard.
Verweer met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 249 lid 2 onder 3 van het Wetboek van Strafrecht
De verdediging heeft aangevoerd dat de door verdachte gefaciliteerde sessies niet vallen onder de begrippen gezondheidszorg of maatschappelijke zorg. Voor zover er al er sprake zou zijn van een soort behandeling, wat uitdrukkelijk wordt betwist, vormt seksualiteit een wezenlijk onderdeel van de sessies. De discussie of het aanbieden van tantramassages waarbij seksuele handelingen tegen betaling worden verricht, als prostitutie dient te worden beschouwd, moet in het parlementaire debat worden beslecht. De rechtsvormende taak van de (straf)rechter wordt veel te ver opgerekt door tantrasessies als therapie aan te merken als middel om daartegen te kunnen optreden. De verdediging heeft geconcludeerd dat de gedragingen van verdachte niet onder de reikwijdte van artikel 249, tweede lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen worden gebracht.
De advocaat-generaal acht bewezen dat verdachte werkzaam is geweest in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg als bedoeld in voornoemd artikel.
Het hof overweegt het volgende.
Artikel 249, tweede lid, onder 3o Sr. stelt strafbaar “
degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd.”
De verdediging betoogt dat de werkzaamheden van verdachte noch onder de gezondheidszorg noch onder de maatschappelijke zorg vallen.
Ter beoordeling van dit verweer zal het hof eerst moeten vaststellen wat de reikwijdte van de begrippen gezondheidszorg of maatschappelijke zorg in artikel 249 Sr. is. Het hof wijst in dit verband op de conclusie van advocaat-generaal Fokkens vóór het arrest van de Hoge Raad van 30 maart 1999 (NJ 1999/482), voor zover hier van belang, luidende:
“7. De Memorie van Toelichting geeft weinig duidelijkheid over de inhoud van de begrippen werkzaam in de gezondheidszorg of de maatschappelijke dienstverlening.(…)
Het wetsvoorstel ging echter verder door na een verwijzing naar 'steeds meer geluiden gehoord van patiënten die te lijden hebben gehad van een of andere vorm van ongewenst seksuele benadering van de zijde van hulpverleners' voor te stellen de strafbaarstelling uit te breiden tot alle personen werkzaam in de gezondheidszorg en de maatschappelijke zorg, die ontucht plegen met personen die zich als patiënt of cliënt aan hun zorg of hulp hebben toevertrouwd. De Memorie van Antwoord zegt op een desbetreffende vraag van leden van de CDA fractie nog dat huisarts en tandarts 'zeker' onder de categorie 'werkzaam in de gezondheidszorg' vallen (MvA 1988–1989, 20 930, p. 16). Meer is er bij de parlementaire behandeling niet over opgemerkt.
8. Bij deze stand van zaken ligt het voor de hand om aan te sluiten bij wat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden verstaan onder gezondheidszorg en maatschappelijke zorg. Ik merk daarbij op dat een beperkte opvatting van gezondheidszorg weinig beperking ten aanzien van strafbaarheid zal opleveren, omdat personen wier werkzaamheden (dan) net buiten de gezondheidszorg vallen in het algemeen zullen worden beschouwd als personen werkzaam in de maatschappelijke zorg.(…)
”
Voorts wijst het hof op het arrest van de Hoge Raad van 22 maart 2011 (NJ 2011/143), voor zover van belang luidende:
“3.2. (…) dat met de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid aanhef en onder 3°, Sr van "degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd" is beoogd ook strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van de genoemde hulpverleners. Daarbij is uitgangspunt dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid aanhef en onder 3°, Sr, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat (vgl. HR 30 maart 1999, NJ 1999/482).”
Gezondheidszorg
Voor de vraag of een persoon werkzaam is in de gezondheidszorg sluit het hof aan bij artikel 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG).
Dat artikel luidt, voor zover hier relevant:
“individuele gezondheidszorg: zorg die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon en ertoe strekt diens gezondheid te bevorderen of te bewaken, het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen, waaronder geneeskunst;”
In de door de aangeefsters beschreven, de door verdachte toegegeven handelingen, dan wel uit de websites van verdachte blijkende handelingen ziet het hof, gelet op die definitie, onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat verdachte werkzaam is geweest in de ‘gezondheidszorg’ als bedoeld in artikel 249 Sr. Van deze werkzaamheden kan immers niet, althans niet met voldoende zekerheid worden gezegd dat deze ertoe strekten de gezondheid van aangeefsters te bevorderen of te bewaken. Verdachte zal daarom van dit bestanddeel in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Maatschappelijke zorg
Gelet op wat in het maatschappelijk verkeer onder maatschappelijke zorg als bedoeld in artikel 249 Sr. wordt verstaan, is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte daaronder kan worden begrepen. Hiertoe zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend bevonden.
Verdachte had een praktijk, praktijkruimte daaronder begrepen, waarin hij op afspraak en tegen betaling cliënten met een hulpvraag ontving. Daarbij is, zij het niet in alle gevallen, gebruik gemaakt van een intakeformulier met onder andere de volgende vragen:
Met welk thema, levensvraag, klachten of problemen zoek je hulp/behandeling en wat is je motivatie om mij als behandelaar te hebben?
Zijn er ervaringen waar je eerder hulp bij gezocht hebt? Zo ja, hoe en door wie en met welk type behandeling? Wat was daarvan het resultaat?
Waarom zoek je juist nu hulp?
Wat wil je met de behandeling bereiken?
Uit dit intakeformulier blijkt dat ‘hulp/behandeling’ wordt aangeboden en dat verdachte zichzelf aanduidt als ‘behandelaar’. Verdachte duidt de personen die zijn hulp zoeken consequent aan als cliënt. Deze kwalificaties sluiten aan bij de woorden die de aangeefsters in hun aangifte gebruikten, zoals therapeut en therapie.
.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat verdachte in de maatschappelijke zorg werkzaam is geweest en dat aangeefsters zich aan zijn hulp hebben toevertrouwd.
Het verweer dat verdachte niet werkzaam zou zijn geweest in de maatschappelijke zorg wordt verworpen.
Ontucht
Artikel 249 Sr. beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of misbruik van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat de hulpverlener van hem heeft gewonnen (vgl. HR 2 februari 2003, NJ 2004/78).
Ter beantwoording van de vraag of de door verdachte verrichte seksuele handelingen zijn aan te merken als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 249 tweede lid onder 3° Sr. wijst het hof op het volgende.
Uitgangspunt is dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid onder 3°, Sr, gelet op de strekking daarvan,
geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie bestaat als in deze wetsbepaling bedoeld, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van 'ontucht plegen',
wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest (Vgl. HR 18 februari 1997, NJ 1997/485).
Van een andere dan een behandelrelatie tussen verdachte en aangeefsters in de tenlastegelegde periode is niet gebleken. De bewezenverklaarde seksuele handelingen vonden alle in die periode en in dat kader plaats, waardoor zich de in de vorige alinea bedoelde uitzondering niet heeft voorgedaan en het ontuchtige karakter van de seksuele handelingen in beginsel vaststaat.
Voor zover de verdediging betoogt dat het ontuchtige karakter ontbreekt omdat door middel van de “website van cliënt en diens overige informatievoorziening (…) zeer duidelijk wordt gemaakt dat de sessies mede gericht zijn op het ontdekken van Tantrische seksualiteit”, dan wel dat er geen seksuele handelingen tussen verdachte en cliënten hebben plaatsvonden zonder dat hiervoor van te voren toestemming was verkregen, overweegt het hof het volgende.
De behandeling van aangeefsters heeft plaatsgevonden in het kader van de maatschappelijke zorg als bedoeld in artikel 249, tweede lid, onder 3° Sr. Hierbij is onmiskenbaar sprake geweest van een afhankelijke relatie van aangeefsters ten opzichte van verdachte. Deze omstandigheden staan eraan in de weg dat slechts op basis van de verklaringen van verdachte met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat, zoals hij stelt, aangeefsters op basis van een gelijkwaardige verhouding in vrijheid met de bewezenverklaarde seksuele handelingen hebben ingestemd. Niet alleen wordt die instemming door aangeefsters weersproken, maar volgt uit de afhankelijke positie waarin zij ten opzichte van verdachte verkeerden ook de weerlegging dat sprake was van een gelijkwaardige verhouding. Dat zou mogelijk anders zijn geweest indien aangeefsters voorafgaand aan enige behandeling duidelijk kenbaar was gemaakt dat deze seksuele handelingen onderdeel zouden uitmaken van de behandeling en dat zij eveneens voor aanvang van enige behandeling met die (specifieke) seksuele handelingen aantoonbaar en verifieerbaar hadden ingestemd. Het ligt op de weg van verdachte om dat aan te tonen. In dat geval zou het ontuchtige karakter in beginsel niet langer kunnen worden aangenomen. Dat hiervan in het geval van de aangeefsters sprake is geweest, is niet gebleken. Daarmee staat het ontuchtige karakter van de bewezenverklaarde seksuele handelingen vast en zal het hof dit bestanddeel bewezen verklaren.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman acht het ondenkbaar dat het hof ten nadele van verdachte gebruik zou willen maken van de verklaringen die zijn afgelegd door de getuigen à charge [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 7] , [getuige 1] en [getuige 2] zonder deze personen zelf te hebben gezien, gehoord en aangevoeld. De raadsman verzoekt, indien het hof niet al op voorhand voornemens is verdachte integraal vrij te spreken, om deze personen ten overstaan van het hof ter terechtzitting als getuigen te ondervragen. Daaraan doet niet af dat zij al eerder bij de rechter-commissaris zijn gehoord. Ter onderbouwing verwijst de raadsman naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Keskin, waarin ten eerste naar voren komt dat aan verzoeken van de verdediging om getuigen à charge te horen niet te veel eisen mogen worden gesteld, en ten tweede dat het onmiddellijkheidsbeginsel in Nederland van stal dient te worden gehaald.
Daarnaast bepleit de verdediging onder dezelfde voorwaarde opdracht aan de advocaat-generaal te geven om berichten uit de besloten facebookgroep van het meldpunt te achterhalen, door onderzoek te laten doen naar gegevens in de computers van deelnemers aan die facebookgroep dan wel gegevens op te vragen bij facebook zelf. Dit acht de verdediging van groot belang om vast te stellen hoe de verklaringen van de getuigen à charge tot stand zijn gekomen. Uit berichten in de openbare facebookgroep blijkt al dat er is gekonkeld om verklaringen met een bepaalde inhoud en kleur te krijgen en dat tegen deelnemers aan die facebookgroep is gezegd dat zij moeten verzwijgen dat zij contact met elkaar hebben gehad. De besloten facebookgroep is kennelijk aangemaakt om iets te bekonkelen. In dit verband wordt door de verdediging ook verwezen naar de onderbouwing van het verzoek in de appelschriftuur met betrekking tot de besloten facebookgroep.
De advocaat-generaal acht het niet noodzakelijk om genoemde getuigen aanvullend ter terechtzitting te horen. Zij zijn al uitgebreid gehoord bij de rechter-commissaris, waar zij vragen van zowel de rechter-commissaris als de verdediging hebben moeten beantwoorden. Het is evenmin noodzakelijk nader onderzoek te laten doen naar de berichten uit de besloten facebookgroep. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de voorwaardelijke verzoeken.
Naar aanleiding van de regiebehandeling ter terechtzitting van 28 november 2019 heeft dit hof bij tussenarrest van 12 december 2019 beslist tot afwijzing van de verzoeken om de aangeefsters en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ter terechtzitting dan wel bij de raadsheer-commissaris te horen. Bij dat tussenarrest is ook het verzoek om nader onderzoek te laten doen naar de besloten facebookgroep afgewezen.
Ingevolge ditzelfde tussenarrest heeft de raadsheer-commissaris de acht wel toegewezen getuigen gehoord, te weten; [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] , [getuige 10] , [getuige 11] , [getuige 12] en [getuige 13] .
Het hof ziet noch in de getuigenverklaringen die zijn afgelegd bij de rechter- en de raadsheer-commissaris, noch in hetgeen door en namens verdachte bij de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting van 2 maart 2021 naar voren is gebracht, aanleiding om terug te komen op de afwijzing van de verzoeken om de hiervoor genoemde getuigen (opnieuw) ter terechtzitting te horen en om nader onderzoek te laten doen naar de besloten facebookgroep.
Daartoe overweegt het hof dat voormelde getuigen eerder zijn gehoord bij de rechter-commissaris in aanwezigheid van de toenmalige raadsman, die van die gelegenheid tot het stellen van vragen ook gebruik heeft gemaakt, waarmee de verdediging haar ondervragingsrecht heeft kunnen effectueren.
Uit het arrest van het EHRM in de zaak Keskin valt niet af te leiden dat de verdediging in de gelegenheid moet worden gesteld om getuigen à charge meermalen te ondervragen. Het hof acht het niet noodzakelijk om voormelde getuigen opnieuw, ter terechtzitting, te (doen) horen.
De noodzaak van nader onderzoek naar de besloten facebookgroep is evenmin gebleken, mede tegen de achtergrond dat de getuigen zowel bij de rechter-commissaris als bij de raadsheer-commissaris nadrukkelijk ook zijn gehoord op het punt van die facebookgroep.
Voorts betrekt het hof hier bij zijn oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat aangeefsters voorafgaand aan het behandeltraject aantoonbaar en verifieerbaar hebben ingestemd met de seksuele handelingen. Hetgeen aangeefsters al dan niet onderling hebben besproken, maakt dit uitgangspunt niet anders. Gelet hierop ziet het hof evenmin grond om dit verzoek toe te wijzen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 7 juli 2016 tot en met 30 januari 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,
terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd immers heeft hij één of meermalen
(telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1]
geduwd en/ofgebracht en
/of
- zijn tong in en
/oftegen de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht
en/of geduwden
/of(heen en weer) bewogen en
/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht
en/of geduwden
/of(heen en weer) bewogen en
/of
- die [slachtoffer 1] getongzoend en
/of
- de borsten van die [slachtoffer 1] aangeraakt
en/of betasten
/of
- zijn penis langs de vagina van die [slachtoffer 1] gewreven en
/of
- zich laten aftrekken en
/ofpijpen door die [slachtoffer 1] ;
2.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 9 maart 2014 tot en met 31 december 2016 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, immers heeft hij één of meermalen
(telkens)
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht
en/of geduwd en/of (heen en weer) bewogenen
/of
- die [slachtoffer 2] getongzoend en
/of
- de borsten en
/ofvagina van die [slachtoffer 2] aangeraakt
en/of betasten
/of
- zijn, verdachtes, hand
(en
) (al dan niet (steeds) over kleding heen)op
/over de borst(en), het borstbeen, de onderbuik, het schaambeen, en tussen de benen, althans op/tegen/over het lichaam van die [slachtoffer 2] gelegd/gehouden/geduwd/gedrukt/gestreeld en/of (daarbij) over de borst(en), althansde borststreek
, en/of de vaginaen
/ofhet schaambeen
, althans de schaamstreek, gewreven en/of betast en/of aangeraakt en/of zijn, verdachtes, hand aldaargelegd;
3.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, immers heeft hij eén of meermalen
(telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3]
geduwd en/ofgebracht en
/of
- zijn tong in en
/oftegen de vagina van die [slachtoffer 3] gebracht
en/of geduwd en/of (heen en weer) bewogenen
/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 3] gebracht
en/of geduwden
/of(heen en weer) bewogen en
/of
- die [slachtoffer 3] getongzoend;
4.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 mei 2015 tot en met 8 juli 2015 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 4] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, immers heeft hij één of meermalen
(telkens)
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 4] gebracht
en/of geduwden
/of(heen en weer) bewogen en
/of
- de borsten en
/ofde vagina en
/ofde billen van die [slachtoffer 4] aangeraakt
en/of betasten
/of
-
zijn benen om [slachtoffer 4] geslagenterwijl zij beide naakt waren
en/ofmet zijn, verdachtes, heupen en
/oflichaam
(heen en weergaande)bewegingen
(op/tegen het (onder)lichaam van die [slachtoffer 4]
)gemaakt;
5.
hij
op één of meer tijdstippenin of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 21 april 2016 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 5] , die zich als
patiënt en/ofcliënt aan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, immers heeft hij één of meermalen
(telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 5]
geduwd en/ofgebracht en
/of
- zijn tong in en
/oftegen de vagina van die [slachtoffer 5] gebracht
en/of geduwden
/of(heen en weer) bewogen en
/of
- die [slachtoffer 5] getongzoend en
/of
- de borsten van die [slachtoffer 5] aangeraakt
en/of betast;
6.
hij
op één of meer tijdstippenin
of omstreeksde periode van 1 mei 2014 tot en met 1 juli 2014 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, terwijl hij werkzaam was in de
gezondheidszorg en/ofmaatschappelijke zorg (te weten als tantramasseur/tantra coach en/of drukpuntmasseur en/of (intimiteits)coach en/of traumatherapeut en/of therapeut en/of tantrika), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 6] , die zich
als patiënt en/ofcliënt aan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, immers heeft hij
één of meermalen (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 6]
geduwd en/ofgebracht en
/of
- die [slachtoffer 6] getongzoend
en/of
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 6] aangeraakt en/of betast.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde levert op:
telkens: werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte onder bewezenverklaring van alle feiten wordt veroordeeld tot de eis zoals die in eerste aanleg door de officier van justitie werd gedaan, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vier jaren en de bijzondere voorwaarde van contactverboden met de aangeefsters, en tot de bijkomende straf van ontzetting uit het recht het beroep van tantramasseur, tantrika, drukpuntmasseur, intimiteitscoach en tantracoach uit te oefenen voor de duur van vier jaar, waarbij de contactverboden en het beroepsverbod dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis op de uitspraakdatum wordt opgeheven.
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd. Hij heeft gevraagd rekening te houden met de bijzondere omstandigheid dat verdachte zich als een van de eerste tantrika’s in Nederland voor de strafrechter moet verantwoorden. Verdachte kon indertijd niet anticiperen op en hij was zich niet bewust van de strafbaarstelling en de toepasselijkheid daarvan op hemzelf. Hij heeft zijn beroep inmiddels bijna drie jaar niet meer kunnen uitoefenen. Hij heeft leningen moeten aangaan en zijn bezittingen moeten verkopen. Hij zit nu reeds geruime tijd in de bijstand. De vervolging van verdachte, de negatieve media-aandacht en in het bijzonder de acties vanuit het meldpunt hebben een nog grotere impact op hem gehad. Een veroordeling voor zedendelicten zal veel kansen op een baan afsnijden en zijn vrijheid om naar het buitenland te reizen verder beperken. De raadsman heeft primair bepleit verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel en hem in ieder geval geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft ook gesteld dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is geschonden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Het hof stelt voorop dat van een schending van artikel 6 EVRM geen sprake is. Het vonnis in deze zaak dateert van 23 april 2019. Op verzoek van de verdediging is bij de raadsheer-commissaris in dit hof tijdens de corona-pandemie een aanzienlijk aantal getuigen gehoord, wat de nodige tijd heeft gevergd. Dit arrest zal worden uitgesproken op de zitting van 30 maart 2021. In duur van het proces in hoger beroep noch in de totale duur van de vervolging ziet het hof een schending van deze verdragsbepaling. Het beroep wordt verworpen.
De verdachte heeft zijn cliënten bij aanvang van de behandeling veelal verzekerd dat er geen penetratie of tongzoenen zou plaatsvinden. Zijn cliënten hadden dan ook het vertrouwen dat hij op een professionele en zuivere manier met hun hulpvraag, die doorgaans een hoge mate van kwetsbaarheid aan de dag legde, zou omgaan. Ofschoon verdachte van mening is dat hij vanuit een gelijkwaardige positie heeft gehandeld, blijkt uit de aangiftes het tegendeel. Hij heeft zijn cliënten door zijn handelen verder in de problemen gebracht c.q. hen nieuwe problemen bezorgd.
De verdachte heeft door het bewezenverklaarde handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van de aangeefsters. Uit de aangiftes, de bij de rechtbank overgelegde slachtofferverklaringen en de twee ter zitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaringen blijkt dat de bewezen geachte ontucht forse psychische sporen bij aangeefsters heeft nagelaten. Sommigen van hen hebben zich daarvoor onder behandeling gesteld.
Onder die omstandigheden is strafoplegging aangewezen en komt een schuldigverklaring zonder strafoplegging zoals namens verdachte bepleit, als afdoeningsvorm niet in aanmerking.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komend in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die in ieder geval voor een deel een aanzienlijke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt.
De door de rechtbank bepaalde vrijheidsstraf doet recht aan de ernst van de individuele gevallen en geeft tevens een signaal aan de samenleving met betrekking tot de zorgvuldigheid en transparantie waarmee in de maatschappelijke zorg te allen tijde en in elke omstandigheid moet worden gehandeld.
Het voorwaardelijk deel is daarnaast een waarschuwing voor verdachte om zich gedurende de proeftijd, die het hof op twee jaar zal stellen, niet aan herhaling van (dergelijke) feiten schuldig te maken.
Een proeftijd van twee in plaats van de eerder opgelegde vier jaar acht het hof voldoende, gelet op de tijd die sinds het begin van deze zaak is verstreken en het feit dat verdachte zijn professie van tantrika sindsdien niet meer heeft uitgeoefend.
Om dezelfde reden zal het hof de duur van ontzetting uit het beroep op twee jaar bepalen in plaats van de eerder opgelegde vier jaar.
Er zal gedurende de proeftijd een contactverbod met aangeefsters worden opgelegd, echter zonder dadelijke uitvoerbaarheid.
Het hof zal ten slotte niet meegaan met de vordering van de advocaat-generaal tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis als gevolg waarvan verdachte bij het uitspreken van dit arrest weer vast zou komen te zitten. Het hof is van oordeel dat verdachte het verdere verloop van zijn zaak in vrijheid moet kunnen afwachten.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen dan wel de benadeelde partijen daarin niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het primaire verzoek om verdachte vrij te spreken.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat de behandeling van hun vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. In de aangiften wordt immers melding gemaakt van een diverse, vaak reeds bestaande problematiek waardoor het causale verband niet eenvoudig kan worden vastgesteld, terwijl de vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade onvoldoende zijn onderbouwd. Verder heeft de raadsman verwezen naar hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren is gebracht door de toenmalige raadsman die – voor zover hier van belang – heeft aangevoerd dat de vorderingen tot vergoeding van materiële schade eveneens onvoldoende zijn onderbouwd. Eventuele nader gemaakte kosten voor hulp zijn niet het gevolg van de verweten gedraging, maar komen voort uit al langer bestaande problematiek.
Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat gevorderde vergoeding van immateriële schade veel te hoog is omdat de uitspraken waarnaar wordt verwezen een geheel ander karakter hebben. Om die reden bepleit de raadsman de vorderingen vergaand te matigen.
Het hof stelt het volgende voorop bij de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Kosten van sessies bij verdachte
Alle benadeelde partijen vorderen vergoeding van de bedragen die zij aan verdachte voor hun sessies hebben betaald. De meesten van hen vorderen ook een vergoeding van de daarmee samenhangende reiskosten.
Uit het dossier valt naar het oordeel van het hof af te leiden dat verdachte de bewezenverklaarde ontuchtige handelingen niet bij alle sessies heeft begaan. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat behandeling van de vorderingen ten aanzien van de bedragen van de sessies en de daarmee samenhangende reiskosten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom zullen de benadeelde partijen ten aanzien van deze kosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van hun reis- en parkeerkosten komen in aanmerking voor toewijzing, voor zover de benadeelde partijen die schade als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde hebben geleden.
De gevorderde reis- en parkeerkosten die de gesprekken met de officier van justitie, de advocaat-generaal, de advocaat en het bijwonen van de zittingen betreffen, kunnen niet worden aangemerkt als schade die benadeelden rechtstreeks hebben geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Het zijn geen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:96, tweede lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Voor vergoeding van die kosten biedt het BW noch enige andere relevante regeling een wettelijke grondslag. Die kosten zijn in de gegeven omstandigheden evenmin aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Vooropgesteld wordt dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (voorheen artikel 592a) met zich brengt dat bij de bepaling van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Deze proceskostenregeling is een limitatieve en exclusieve regeling, behoudens bijzondere omstandigheden (HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Volgens artikel 238, eerste en tweede lid, in verbinding met artikel 239 Rv komen alleen als kosten voor vergoeding in aanmerking: reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijfs- of verletkosten – zoals voor het bezoeken van leden van het openbaar ministerie of de advocaat – kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
De kosten die – als het niet tot een gerechtelijke procedure komt – als schade voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen in de zin van artikel 6:96, tweede lid, onder b BW, zoals kosten ter vaststelling van schadeaansprakelijkheid, vormen onderdeel van en zijn begrepen in de vergoedingen die kunnen worden toegekend op grond van het wettelijk stelsel van proceskosten in civiele zaken, indien het wél tot een procedure komt (vgl. artikel 241 Rv).
Voor vergoeding van andere kosten dan de in deze regeling neergelegde is, behoudens bijzondere omstandigheden, geen plaats. Voor de voeging in het strafproces is geen procesvertegenwoordiging vereist. In dit geval zijn alle benadeelde partijen in eerste aanleg en in hoger beroep ter zitting bijgestaan door een advocaat.
Het hof is dus van oordeel dat de gevorderde reis- en parkeerkosten gemaakt voor de gesprekken met de officier van justitie, de advocaat-generaal, de advocaat en het bijwonen van de zittingen geen rechtstreekse materiële schade zijn en evenmin toewijsbaar zijn als proceskosten op grond van de genoemde proceskostenregeling.
Voor de door mr. Kubatsch en mr. Ronday bepleite uitzondering, onder verwijzing naar een uitspraak van het Haagse hof (ECLI:NL:GHDHA:2019:1532), ziet het hof in de gegeven omstandigheden -waaronder de limitatieve en exclusieve proceskostenregeling- geen aanleiding, nog daargelaten dat in die zaak van procesvertegenwoordiging geen gebruik was gemaakt. De omstandigheid dat de benadeelde partijen tevens spreekgerechtigd slachtoffer waren en een aantal daarvan ook gebruik hebben gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. De met de uitoefening van het spreekrecht gepaard gaande kosten vormen thans geen schade waarvoor de verdachte aansprakelijk kan worden gehouden. Het is aan de wetgever om daarvoor, desgewenst, een wettelijke grondslag te creëren (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6126). Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling een persoon recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer als sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Van de in artikel 6:106 lid 1, onder b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106 lid 1, onder b BW bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, waaronder de namens de benadeelde partijen gegeven toelichting op hun vorderingen, kan het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen in een aantal gevallen naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Voorts volgt uit de aard en ernst van de normschending en de ernstige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zoals deze mede blijken uit het hiervoor vermelde en uit de afgelegde slachtofferverklaringen in eerste aanleg en in hoger beroep, dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze.
Het hof acht, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de schade, de gevolgen, en het verwijt -zoals die mede blijken uit de slachtofferverklaringen- alsmede met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toewijzing van na te melden bedragen aan immateriële schadevergoeding billijk.
Met het standpunt van de verdediging dat de gevolgen die de benadeelde partijen hebben ondervonden ook door andere omstandigheden zijn veroorzaakt, wordt artikel 6:99 BW miskend. Dit artikel bepaalt dat, wanneer de schade een gevolg kan zijn van twee verschillende gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en vaststaat dat de schade door ten minste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, de verplichting de schade te vergoeden rust op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is. Noch in het dossier, noch in het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof enig aanknopingspunt voor de stelling dat de door de benadeelde partijen beschreven, en met de bewezenverklaarde feiten in verband gebrachte, schade niet (in enige mate) het gevolg is van de bewezen verklaarde ontucht.
De individuele vorderingen
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 19.345,97, bestaande uit de volgende posten:
26 behandelingen bij verdachte in [woonplaats]
€ 8.800,00
Reiskosten naar therapiesessies [woonplaats]
€ 692,98
Nota verklaring mw. [naam 1]
€ 60,00
Eigen risico/eigen bijdrage therapie [naam 1]
€ 566,96
15 consulten mw. [naam 2]
€ 1.320,00
Reiskosten naar mw. [naam 2] in Zoetermeer
€ 76,12
Onderzoek bloed en SOA-test
€ 52,08
Reiskosten verhoor politie 11-1-2018
€ 22,99
Reiskosten gesprek advocaat Utrecht op 5-1-2018 en 4-7-2018
€ 37,83
Reiskosten gesprek Utrecht 22 mei 2018
€ 16,69
Reiskosten strafzitting Utrecht
€ 23,92
Reiskosten strafzitting Utrecht uitspraak
€ 23,92
Reiskosten gesprek advocaat Utrecht 27-2-2019
€ 18,59
Reiskosten gesprek OvJ Utrecht 5-3-2019
€ 17,17
Reiskosten strafzitting Utrecht 22-11-2018
€ 21,04
Reiskosten strafzitting maart 2019
€ 23,92
Kosten hoger beroep
€ 71,76
Immateriële schade
€ 7.500,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.792, 31, bestaande uit een bedrag van € 792,31 voor materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2017 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Bij brief van 25 februari 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. M.A.J. Kubatsch, de oorspronkelijke vordering gewijzigd ten aanzien van de volgende posten:
oorspronkelijk
gewijzigd
verschil
Reiskosten strafzitting Utrecht
€ 23,92
€ 20,53
-€ 3,39
Reiskosten strafzitting Utrecht uitspraak
€ 23,92
€ 20,53
-€ 3,39
Reiskosten strafzitting maart 2019
€ 23,92
€ 20,53
-€ 3,39
Reiskosten bijwonen zittingen rechtbank 2019
€ 71,76
€ 61,59
-€ 10,17
Eigen risico zorgkosten GGZ 2018
€ 181,96
€ 181,96
€ 0,00
Eigen risico zorgkosten GGZ 2019
€ 385,00
€ 0,00
-€ 385,00
Eigen risico zorgkosten GGZ 2020
€ 0,00
€ 289,41
€ 289,41
Eigen risico/eigen bijdrage therapie [naam 1]
€ 566,96
€ 471,37
-€ 95,59
De vordering tot vergoeding van de materiële schade heeft de advocaat van de benadeelde partij bij voormelde brief – resumerend –verminderd tot € 11.740, 22 (€ 11.845,97 minus € 105,95). Ter terechtzitting van 2 maart 2021 is de oorspronkelijke vordering voor het overige gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de in hoger beroep gewijzigde vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de kosten van de therapie bij mevrouw [naam 1] , de kosten van de consulten bij mevrouw [naam 2] inclusief de reiskosten, de kosten van het bloedonderzoek en de SOA-test, de reiskosten voor bezoeken aan de politie, de advocaat en het openbaar ministerie en de reiskosten voor het bijwonen van de zittingen van rechtbank en hof, alsmede de gevorderde vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof constateert dat de gevorderde vergoeding van het eigen risico zorgkosten GGZ / de eigen bijdrage therapie [naam 1] niet alleen is verminderd van € 385 tot nihil over het jaar 2019 maar ook is verhoogd van nihil tot € 298,41 over het jaar 2020. De vergoeding van de eigen bijdrage over het jaar 2020 is oorspronkelijk niet gevorderd. Een oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding kan in hoger beroep niet worden verhoogd met een nieuwe schadepost. Daarom neemt het hof uitsluitend het gevorderde bedrag van € 181,96 voor het eigen risico in 2018 in aanmerking.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Naar het oordeel van het hof komende volgende posten in aanmerking voor vergoeding van de materiële schade:
Nota verklaring mw. [naam 1]
€ 60,00
Eigen risico/eigen bijdrage therapie [naam 1] (2018)
€ 181,96
15 consulten mw. [naam 2]
€ 1.320,00
Reiskosten naar mw. [naam 2] in Zoetermeer
€ 76,12
Onderzoek bloed en SOA-test
€ 52,08
Materiële schade
€ 1.690,16
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 5.000,00.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 6.690,16, bestaande uit € 1.690,16 voor materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 voor immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot deze bedragen zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 34.847,70, bestaande uit de volgende posten:
73 behandelingen bij verdachte in [woonplaats]
€ 7.750,00
Reiskosten naar therapiesessies [woonplaats]
€ 3.846,81
Reiskosten gesprek OM
€ 43,90
Factuur advocaat
€ 605,00
Reiskosten van en naar advocaat, 2 keer
€ 117,60
Reiskosten GGZ Breda en Tilburg, 84 keer
€ 688,35
Aanvulling op reiskosten GGZ Breda en Tilburg, 21 keer
€ 291,26
Reiskosten slachtofferhulp lotgenoten, 6 keer
€ 184,80
Reiskosten slachtofferhulp Breda, 9 keer
€ 25,20
Kosten logeerweekend lotgenoten
€ 260,00
Reiskosten naar reclassering Breda, 9 keer
€ 9,41
Eigen risico 2017
€ 84,38
Eigen risico 2018
€ 385,00
Drie maanden salaris misgelopen vanwege detentie
€ 4.890,00
Reis- en parkeerkosten strafzitting 22 november 2018
€ 55,33
Reis- en parkeerkosten strafzitting 19/26 maart 2019
€ 110,66
Immateriële schade
€ 15.500,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.702,93, bestaande uit een bedrag van € 1.702,93 voor materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2016 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Bij brief van 25 februari 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. R.F. Ronday, de oorspronkelijke vordering verhoogd met een bedrag van € 2.129,96, bestaande uit de volgende kosten die zijn gemaakt na de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg:
Traumabehandeling Psytrec Psychotrauma Expertise Centrum
Eigen bijdrage / factuur
€ 275,00
Eigen risico
€ 385,00
Reiskosten (26 november 2020/17 december 2020)
€ 176,70
Reiskosten therapie GGZ Breburg (jaar 2019 en 2020)
€ 348,84
ONE Psychotherapie en Coaching
factuur (26 november 2020 - 7 januari 2021)
€ 853,38
Reiskosten (26 november 2020 – 17 december 2020)
€ 12,00
Reiskosten slachtoffergesprek advocaat-generaal op 26 februari 2021
€ 39,52
Reiskosten zitting inhoudelijke behandeling hoger beroep 2 maart 2021
€ 39,52
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het eigen risico in 2017 en 2018, de reiskosten voor bezoeken aan het openbaar ministerie, de geestelijke gezondheidszorg, slachtofferhulp en de advocaat, de factuur van de advocaat, de reis- en parkeerkosten het bijwonen van de zittingen van de rechtbank en het hof, alsmede de gevorderde vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verder heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet kan worden verhoogd met kosten die na het vonnis van de rechtbank zijn gemaakt, maar dat ten aanzien van deze kosten wel de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de wet de oorspronkelijke vordering tot schadevergoeding in hoger beroep niet worden verhoogd. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof, nu niet zonder meer sprake is van een rechtstreekse schade, geen aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten aanzien van de kosten die na het vonnis van de rechtbank zijn gemaakt. Daarom zal het hof de oorspronkelijke vordering van de benadeelde partij als uitgangspunt nemen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Naar het oordeel van het hof komende volgende posten in aanmerking voor vergoeding van de materiele schade:
Reiskosten GGZ Breda en Tilburg, 84 keer
€ 688,35
Aanvulling op reiskosten GGZ Breda en Tilburg, 21 keer
€ 291,26
Eigen risico 2017
€ 84,38
Eigen risico 2018
€ 385,00
Materiële schade
€ 1.448,99
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 5.000,00.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 6.448,99, bestaande uit een bedrag van € 1.448,99 voor materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 voor immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot deze bedragen zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.036,26, bestaande uit de volgende posten:
22 behandelingen bij verdachte in [woonplaats]
€ 2.090,00
Nota's [kliniek] , 7 keer
€ 640,00
Reiskosten naar politie Nijmegen
€ 13,52
Reiskosten naar advocaat
€ 40,56
Parkeerkosten Maliebaan
€ 7,30
Nota's [kliniek] , 13 keer
€ 1.170,00
Reiskosten strafzitting 19 en 26 maart 2019
€ 74,88
Immateriële schade
€ 10.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.061,38 bestaande uit € 61,38 voor materiële schade en € 5.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2015 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ten aanzien van de reiskosten voor bezoeken aan de politie en de advocaat en de reiskosten voor het bijwonen van de zittingen van de rechtbank en het hof, alsmede de gevorderde vergoeding van de immateriële schade tot € 5.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Naar het oordeel van het hof komende volgende posten in aanmerking voor vergoeding van de materiële schade:
Nota's [kliniek] , 7 keer
€ 640,00
Nota's [kliniek] , 13 keer
€ 1.170,00
Materiële schade
€ 1.810,00
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,00.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 6.810,00, bestaande uit een bedrag van € 1.810,00 voor materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 voor immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot deze bedragen zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.796,78, bestaande uit de volgende posten:
4 behandelingen bij verdachte in [woonplaats]
€ 600,00
Reiskosten naar sessies in [woonplaats]
€ 24,36
Nota verklaring [naam 3]
€ 82,02
Reiskosten naar advocaat
€ 25,48
Kosten hoger beroep
€ 64,92
Immateriële schade
€ 5.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.607,50 bestaande uit € 82,02 voor materiële schade en € 2.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2015 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de reiskosten voor bezoek aan de advocaat, de kosten van de nota voor de verklaring van [naam 3] en de reiskosten voor het bijwonen van de zitting van het hof, alsmede de gevorderde vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Naar het oordeel van het hof komt de post ‘Nota verklaring [naam 3] ’ in aanmerking voor vergoeding van de materiële schade:
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 2.500,00.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 2.582,02, bestaande uit € 82,02 voor materiële schade en € 2.500,00 voor immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot deze bedragen zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.517,40, bestaande uit de volgende posten:
4 behandelingen bij verdachte in [woonplaats]
€ 1.800,00
Reiskosten naar sessies in [woonplaats]
€ 87,00
Reiskosten naar OM en advocaat
€ 62,00
Reiskosten naar zitting, 2x
€ 62,00
Opgenomen vrije dagen
€ 872,00
Reiskosten naar OM i.v.m. gesprek OvJ
€ 29,40
Reiskosten strafzitting 19 en 27 maart 2019
€ 58,80
Kosten hoger beroep
€ 46,20
Immateriële schade
€ 7.500,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.963,40 bestaande uit € 963,40 voor materiële schade en € 5.000,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2016 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de reiskosten voor bezoeken aan het openbaar ministerie en de advocaat, de opgenomen vrije dagen, de reiskosten voor het bijwonen van de zittingen van de rechtbank en het hof, alsmede de gevorderde vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Naar het oordeel van het hof komt de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade niet in aanmerking voor toewijzing.
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vast op € 5.000,00.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 5.000,00 voor immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.182,17, bestaande uit de volgende posten:
2 behandelingen bij verdachte in [woonplaats]
€ 200,00
5 uur besteed aan politie, 14 en 21 maart 2018
€ 225,00
1 uur besteed aan huisarts, 16 april 2018
€ 45,00
Reiskosten naar huisarts, 16 april 2018
€ 3,50
Huisarts dubbele afspraak, reiskosten, 25 april 2018
€ 48,50
4 sessies psycholoog + reis en parkeerkosten
€ 204,00
Eigen bijdrage ziektekosten
€ 385,00
Bezoeken aan rechtbank
22 november 2018, 8 uur plus reis-en parkeerkosten
€ 504,50
29 maart 2019, 8 uur plus reis-en parkeerkosten
€ 504,50
16 maart 2019, 8 uur plus reis-en parkeerkosten
€ 504,50
Bezoeken aan advocaat
2,5 uur besteed aan advocaat, 5 april 2018
€ 112,50
Reis-en parkeerkosten advocaat, 5 april 2018
€ 36,00
2,5 uur besteed aan advocaat, 23 juli 2018
€ 112,50
Reis-en parkeerkosten advocaat, 23 juli 2018
€ 36,00
2,5 uur besteed aan advocaat, 6 augustus 2018
€ 112,50
Reis-en parkeerkosten advocaat, 6 augustus 2018
€ 36,00
Terugreis op 5 april, 23 juli en 6 augustus 2018
€ 47,25
Kosten hoger beroep
€ 64,92
Immateriële schade
€ 5.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.658,75 bestaande uit € 158,75 voor materiële schade en € 2.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2014 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Bij brief van 22 februari 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. M.A.J. Kubatsch, de oorspronkelijke vordering gewijzigd. Het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 385,00 voor het eigen risico over het jaar 2018 is verlaagd tot € 345,36. De post verlies aan inkomsten / gederfde inkomsten van € 1.320 (het hof begrijpt: uren besteed aan politie, huisarts, rechtbank en advocaat) heeft de benadeelde partij laten vallen. Ter terechtzitting van 2 maart 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij de oorspronkelijke vordering voor het overige gehandhaafd en nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de in hoger beroep gewijzigde vordering ten aanzien van de reiskosten voor de bezoeken aan de huisarts en de advocaat, alsmede de gevorderde vergoeding van de immateriële schade tot € 5.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Naar het oordeel van het hof komende volgende posten in aanmerking voor vergoeding van de materiële schade:
Reiskosten naar huisarts, 16 april 2018
€ 3,50
Reiskosten naar huisarts, 25 april 2018
€ 3,50
4 sessies psycholoog + reis en parkeerkosten
€ 204,00
Eigen bijdrage ziektekosten
€ 345,36
Materiële schade
€ 556,36
Het hof stelt de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid net als de rechtbank vast op € 2.500,00.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 3.056,36, bestaande uit een bedrag van € 556,36 voor materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 voor immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot deze bedragen zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 249 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst afde verzoeken om de getuigen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [getuige 1] en [getuige 2] ter terechtzitting te horen.
Wijst afhet verzoek tot het doen van nader onderzoek naar de besloten facebookgroep.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] .
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzetde verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van tantramasseur, tantracoach, tantratherapeut, tantrika, drukpuntmasseur en intimiteitscoach, voor de duur van 2 (twee) jaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.690,16 (zesduizend zeshonderdnegentig euro en zestien cent) bestaande uit € 1.690,16 (duizend zeshonderdnegentig euro en zestien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.690,16 (zesduizend zeshonderdnegentig euro en zestien cent) bestaande uit € 1.690,16 (duizend zeshonderdnegentig euro en zestien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 68 (achtenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 maart 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.448,99 (zesduizend vierhonderdachtenveertig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 1.448,99 (duizend vierhonderdachtenveertig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.448,99 (zesduizend vierhonderdachtenveertig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 1.448,99 (duizend vierhonderdachtenveertig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 maart 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.810,00 (zesduizend achthonderdtien euro) bestaande uit € 1.810,00 (duizend achthonderdtien euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.810,00 (zesduizend achthonderdtien euro) bestaande uit € 1.810,00 (duizend achthonderdtien euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 69 (negenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 maart 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.582,02 (tweeduizend vijfhonderdtweeëntachtig euro en twee cent) bestaande uit € 82,02 (tweeëntachtig euro en twee cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.582,02 (tweeduizend vijfhonderdtweeëntachtig euro en twee cent) bestaande uit € 82,02 (tweeëntachtig euro en twee cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 maart 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5] , ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 maart 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.056,36 (drieduizend zesenvijftig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 556,36 (vijfhonderdzesenvijftig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.056,36 (drieduizend zesenvijftig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 556,36 (vijfhonderdzesenvijftig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 maart 2021.