In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Deventer, opgelegd ter hoogte van € 65,20. De heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag gehandhaafd na een bezwaarschrift van belanghebbende. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. De heffingsambtenaar voerde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep in. Tijdens de zitting op 4 maart 2021, die via beeldbellen plaatsvond, werd de vraag behandeld of de hoorplicht was geschonden en of belanghebbende hierdoor benadeeld was.
Belanghebbende stelde dat hij de uitnodiging voor de hoorzitting niet had ontvangen, maar het Hof achtte deze ontkenning ongeloofwaardig. De gemachtigde van belanghebbende had verzocht om telefonisch te worden gehoord, maar was op het afgesproken tijdstip niet bereikbaar. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de uitnodiging op de juiste wijze had verzonden en dat er geen schending van de hoorplicht was. Het Hof oordeelde dat de argumenten van belanghebbende onvoldoende waren om te twijfelen aan de juistheid van de naheffingsaanslag. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar werd niet behandeld.
De beslissing van het Hof houdt in dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is verklaard, en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 maart 2021.