ECLI:NL:GHAMS:2019:856

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
18/00054
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij naheffingsaanslag parkeerbelasting en terugwijzing naar de heffingsambtenaar

In deze zaak gaat het om een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de heffingsambtenaar heeft de aanslag gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden, omdat de belanghebbende niet adequaat is gehoord voordat de beslissing op het bezwaar werd genomen. De heffingsambtenaar had de belanghebbende moeten uitnodigen voor een hoorzitting, wat niet is gebeurd. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de heffingsambtenaar, zodat deze alsnog de belanghebbende in de gelegenheid kan stellen om te worden gehoord. Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures en de verplichtingen van de heffingsambtenaar in dit proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 18/00054
26 februari 2019
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[naam]wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 17/991 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad,de heffingsambtenaar,
(gemachtigde: mr. R.R. Wittenberg).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 15 juli 2016 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 62 (€ 2 parkeerbelasting en € 60 kosten naheffingsaanslag).
1.2.
Na tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 28 december 2016 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 december 2017 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij de griffie van het Hof ingekomen op 6 februari 2018, en nader aangevuld bij faxbericht van 4 april 2018. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Van de zijde van belanghebbende, die voor de zitting is uitgenodigd bij aangetekende brief met dagtekening 19 december 2018 verzonden naar het adres van zijn gemachtigde voornoemd, is niemand verschenen. Blijkens gegevens van PostNL (‘Track & Trace’) is de brief op 20 december 2018 bezorgd op het adres van de gemachtigde en is voor de ontvangst getekend. Namens de heffingsambtenaar is gemachtigde voornoemd verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Feiten
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op [datum] 2016 omstreeks [tijdstip] stond de auto van eiser, een [merk auto] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) geparkeerd aan [locatie] te [plaats] . De parkeercontroleur heeft op bovengenoemde datum en genoemd tijdstip geconstateerd dat in de auto geen parkeerkaart aanwezig was en ook niet op enige andere wijze parkeerbelasting was voldaan. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.”
2.2.
Het Hof gaat van dezelfde feiten uit en vult deze als volgt aan.
2.3.
In het bezwaarschrift van belanghebbende van 15 augustus 2016 is onder meer vermeld
“Tot slot wordt verzocht om telefonisch te worden gehoord in deze zaak en om vergoeding van de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand”.
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een schrijven van de heffingsambtenaar aan belanghebbendes gemachtigde van 21 december 2016. Hierin is, voor zover van belang, vermeld;
“Naar aanleiding van het verzoek om telefonisch gehoord te worden probeer ik al enige tijd telefonisch contact met de heer of mevrouw J. van Gemert op te nemen. Helaas is dit tot op heden niet gelukt.
Een poging om een e-mail te sturen naar het vermelde e-mailadres en het e-mailadres vermeld op de website is ook niet gelukt.
Dit betreft de zaak parkeerbelasting gemeente Zaanstad.
Uw referentie: […] [naam belanghebbende]
Onze referentie: Aanslagnummer [aanslagnummer]
De laatste datums waarop ik contact heb proberen te zoeken zijn:
14 december 2016 2 keer 12:23 uur en 13:51 uur. Hierbij heb ik de voicemail ingesproken.
19 december2016 12:13 uur, 13:23 uur, 14:11 uur, 14:19 uur. Hierbij heb ik opnieuw een bericht achtergelaten op de voicemail, dit keer met het verzoek aan u om contact met mij op te nemen.
Ook vandaag 21 december 2016 heb ik wederom 2 keer een poging ondernomen. Hierbij heb ik het bericht op uw voicemail ingesproken dat ik via de mail probeer om contact te leggen.
Ik zal nogmaals trachten telefonisch contact op te nemen. Mocht er geen gelegenheid zijn om de telefoon te beantwoorden verzoek u ik vriendelijk om contact met mij op te nemen.
Dit kan via ons Callcenter telefoon [telefoonnummer] . U kunt vragen naar [naam persoon] , afdeling Belastingen.
Of rechtstreeks naar mij, telefoonnummer [telefoonnummer] .
Ik ben bereikbaar op maandag, dinsdag en woensdag tussen 07:30 uur en 15:30 uur.
Mocht ik geen contact met u krijgen en mocht ik niets van u vernemen ga ik er van uit dat u geen gebruik meer wenst te maken van het recht gehoord te worden en zal ik uw dossier uiterlijk 28 december verder afhandelen.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of sprake is van schending van de hoorplicht. Voorts is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar heeft verzocht om telefonisch te worden gehoord, maar dat in dit geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:3, aanhef, en onder d van de Algemene wet bestuursrecht. In voornoemd artikellid is bepaald dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien als de belanghebbende niet binnen de door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. De rechtbank overweegt dat verweerder meerdere malen middels het inspreken van de voicemail heeft getracht een hoorzitting te laten plaatsvinden. Tevens heeft verweerder geprobeerd te mailen. Tevens heeft verweerder bij brief van 21 december 2016 kenbaar gemaakt dat de consequentie van het niet reageren op de brief en de voicemailberichten en het niet verschijnen op de geplande hoorzitting van 2 december 2015 zal worden aangemerkt als het afzien van horen. Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende pogingen heeft ondernomen om tegemoet te komen aan het verzoek van eiser om te worden gehoord.
6. De stelling van eisers gemachtigde dat hij eind van het jaar niet in staat was adequaat te reageren in verband met het ziekbed en overlijden van zijn moeder, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Van een professioneel gemachtigde mag in redelijkheid worden verwacht dat hij vervanging regelt om de zaken van zijn cliënten doorgang te laten vinden. Al was het maar dat op de telefoon het bericht wordt achter gelaten dat in verband met persoonlijke omstandigheden de voicemail pas na een termijn van een aantal weken zal worden afgeluisterd. Daar komt bij dat de het door de gemachtigde op zijn briefpapier vermelde e-mailadres niet functioneert. Hierdoor heeft hij het risico genomen dat niet in overleg kon worden gekomen tot een datum om de hoorzitting te laten plaatsvinden. Dit risico dient voor zijn rekening te blijven. Verweerder heeft in de bestreden uitspraak op bezwaar daarom terecht uit het niet reageren van (de gemachtigde van) eiser de conclusie mogen trekken dat daarmee is afgezien van het recht om te worden gehoord. Van schending van het hoorrecht van eiser is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
7. Voorts stelt eiser dat verweerder de naheffingsaanslag ten onrechte heeft opgelegd. Eiser voert aan dat er geen sprake was van parkeren, maar van laden en lossen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser deze stelling in geen enkele fase onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank concludeert dat sprake is van parkeren. Nu de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan is de naheffingsaanslag derhalve terecht opgelegd.
8. Gelet op het vorenoverwogene zal het beroep ongegrond worden verklaard. “

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Het Hof oordeelt ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht als volgt.
5.2.
Nu belanghebbende in zijn bezwaarschrift te kennen had gegeven door de heffingsambtenaar telefonisch (zie onder 2.3.) te willen worden gehoord, mocht de heffingsambtenaar uit de omstandigheid dat geen reactie werd ontvangen op een door hem aan belanghebbende schriftelijk gedaan verzoek (zie onder 2.4.) te reageren voor het maken van een afspraak, niet afleiden dat belanghebbende (stilzwijgend) afstand deed van zijn recht om gehoord te worden. Daarbij merkt het Hof op dat, zoals terecht door belanghebbende naar voren is gebracht en ook door de heffingsambtenaar is bevestigd, geen sprake is geweest van een “geplande hoorzitting van 2 december 2015” (rechtsoverweging 5 van de rechtbankuitspraak) en ook overigens geen sprake is geweest van een geplande hoorzitting op een andere datum.
De heffingsambtenaar had onder deze omstandigheden, alvorens op het bezwaar te beslissen, belanghebbende voor een hoorzitting moeten uitnodigen op een door de heffingsambtenaar vastgesteld tijdstip en plaats (vergelijk Hoge Raad 15 mei 2009, 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751). De rechtbank heeft derhalve ten onrechte, onder verwijzing naar artikel 7:3, letter d, Awb, geoordeeld dat de heffingsambtenaar van het horen heeft mogen afzien.
5.3.
Hieruit volgt dat er sprake is van een schending van de hoorplicht en dat de zaak, gelet op het daartoe strekkende verzoek van belanghebbende, dient te worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar (vergelijk Hoge Raad 18 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003: AF7495, BNB 2003/267). Aan de behandeling van de vraag of belanghebbende kenbaar heeft gemaakt dat hij langs elektronische weg voldoende bereikbaar is en/of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, wordt derhalve niet toegekomen.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is gegrond en de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. De heffingsambtenaar dient belanghebbende alsnog in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, alvorens opnieuw op het bezwaar te beslissen.

6.Kosten

6.1.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Awb. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit, stelt het Hof het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op (in totaal) € 319,50:
  • € 63,50 voor de bezwaarfase (1 [voor proceshandelingen: bezwaarschrift] x € 254 [waarde per punt] x 0,25 [wegingsfactor: zeer licht]);
  • € 128 voor de beroepsprocedure (1 [voor proceshandelingen: beroepschrift in eerste aanleg] x € 512 [waarde per punt] x 0,25 [wegingsfactor: zeer licht]);
  • € 128 voor de procedure in hoger beroep (1 [voor proceshandelingen: beroepschrift in hoger beroep] x € 512 [waarde per punt] x 0,25 [wegingsfactor: zeer licht]).

7.Beslissing

Het Hof:
-vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-draagt de heffingsambtenaar op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende;
-veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 319,50;
-gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 172 (€ 46 + € 126) te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, F.J.P.M. Haas en P.F. Goes, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 26 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.