ECLI:NL:GHAMS:2020:1138

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
19/00898
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij naheffingsaanslag parkeerbelasting en bewijs van verzending

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 21 april 2020, betreft het een hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J. van Gemert, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 62,70, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag gehandhaafd, maar de rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De belanghebbende stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van een hoorzitting, wat leidde tot een schending van de hoorplicht. De Hoge Raad had eerder geoordeeld dat de zaak moest worden verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Na verwijzing heeft het Hof vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs had geleverd dat de uitnodiging voor de hoorzitting daadwerkelijk was verzonden. De heffingsambtenaar had enkel gesteld dat de uitnodiging was aangemaakt en verzonden, maar er was geen bewijs van daadwerkelijke verzending. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat de gemachtigde van de belanghebbende niet was uitgenodigd voor de hoorzitting. Het Hof heeft het hoger beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de heffingsambtenaar, met de opdracht om de gemachtigde alsnog in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 786,75, en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00898
21 april 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van
[X],te [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J. van Gemert)
tegen de uitspraak van 22 februari 2018 in de zaak met kenmerk SGR 17/6768 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding voor verwijzing

1.1.
Met dagtekening 22 januari 2017 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 62,70.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2017 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 22 februari 2018 heeft de rechtbank als volgt beslist:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het verzoek om uitreiking van een BTW factuur;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag. Bij uitspraak van 29 juni 2018, nr. BK-18/00512, heeft het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.
1.5.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 12 juli 2019, nr. 18/03450,
ECLI:NL:HR:2019:1176, (hierna: het verwijzingsarrest), het tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

2.Loop van het geding na verwijzing

2.1.
Het Hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven op het verwijzingsarrest. Belanghebbende heeft per faxbericht van 20 juli 2019 zijn zienswijze gegeven. Van de zijde van de heffingsambtenaar is bij het Hof geen schriftelijke zienswijze binnengekomen.
2.2.
Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.

3.Tussen partijen vaststaande feiten

3.1.
In cassatie is de Hoge Raad van de volgende feiten uitgegaan:
“2.1.1 Aan belanghebbende is op 22 januari 2017 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen op 17 maart 2017 bezwaar gemaakt en daarbij onder meer verzocht om een termijn voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar.
2.1.2
De heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de heffingsambtenaar) heeft vastgesteld dat het bezwaar niet van gronden was voorzien en heeft bij brief van 10 juli 2017 belanghebbende verzocht dit verzuim te herstellen. Bij brief van 22 augustus 2017 heeft de heffingsambtenaar nogmaals gelegenheid gegeven dat verzuim te herstellen.”
Het Hof gaat eveneens van deze feiten uit, voegt daaraan toe dat in het bezwaarschrift van 17 maart 2017 is verzocht te worden gehoord, en gaat daarnaast ook uit van de volgende feiten, zoals vastgesteld door het Gerechtshof Den Haag:
“2.5. Bij aan de gemachtigde van belanghebbende gerichte brief van 22 augustus 2017 (zie ook 5.1) geeft de heffingsambtenaar te kennen:
"Bij mijn brief van 10 juli 2017 zond ik u de zaakstukken en verzocht ik u het bezwaar binnen vier weken nadien te motiveren. Ik heb geen antwoord van u ontvangen. Ik verzoek u daarom om binnen twee weken na dagtekening van deze brief alsnog de (nadere) gronden van uw bezwaar aan te geven. U kunt de bijgevoegde retourenvelop gebruiken. Ik wijs u erop dat ik de beslissing op het bezwaar bij het uitblijven van nadere bezwaargronden zal baseren op hetgeen u in het bezwaarschrift van 17 maart 2017 heeft aangegeven en op hetgeen u tijdens de hoorzitting eventueel naar voren brengt. De telefonische hoorzitting zal plaatsvinden op donderdag 7 september 2017 om 13:30 uur. Mocht dit moment u niet uitkomen, dan verneem ik graag een alternatief van u."
2.6.
Bij brief van 20 september 2017 doet de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar:
"(…) Naar aanleiding van uw bezwaarschrift merk ik het volgende op. Nu u mijn verzoeken van 10-07-2017 en 22-08-2017 om aanvulling van de bezwaargronden onbeantwoord heeft gelaten, zal ik mij baseren op hetgeen u in het bezwaarschrift van 17-03-2017 heeft aangegeven. De parkeercontroleur heeft op 22-01-2017 om 23:08 uur geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken] stond geparkeerd op een fiscale parkeerplek zonder dat de verschuldigde parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van uw verzoek om te worden gehoord, bent u uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 07-09-2017 om 13:30 uur. Hoewel ik u meerdere keren heb gebeld op het nummer in uw briefhoofd en een terugbelverzoek heb achtergelaten, heb ik geen bericht van u ontvangen. Om deze redenen wijs ik uw bezwaar af en handhaaf ik de naheffingsaanslag. (…)"
2.7.
Het verweerschrift in eerste aanleg meldt:
"(…) Zoals uit het op 29 november 2017 toegezonden dossier blijkt, is gemachtigde van [belanghebbende] bij brief van 22 augustus 2017 uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 7 september 2017 om 13:30. De uitnodiging is naar het door gemachtigde gehanteerde postadres gestuurd en niet door mij retour ontvangen. Eén van mijn bezwaarmedewerkers heeft op 7 september 2017 om 13:30 gebeld met het door gemachtigde in zijn brieven vermelde telefoonnummer. De telefoon werd echter niet opgenomen. Om 13:35 is weer gebeld, werd de telefoon weer niet opgenomen en is een bericht achtergelaten met het verzoek terug te bellen. Om 16:30 heeft mijn medewerker nogmaals gebeld maar kreeg wederom geen contact met gemachtigde. (…)"
2.8.
Het hogerberoepschrift meldt:
"(…) In het beroep is door belanghebbende uitdrukkelijk en duidelijk aangegeven dat hem geen brief bekend is waaruit zou volgen dat er sprake was van een hoorzitting op 7 september 2017. De verzending van zo een brief is door belanghebbende uitdrukkelijk bestreden. Een bewijs van de daadwerkelijke verzending bevindt zich niet in het dossier. (…) De rechtbank heeft dit betoog ongemotiveerd gepasseerd alsof het niet is opgeworpen. Gelet op art. 8:69 Awb doet de bestuursrechter uitspraak op grond van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. De rechtbank heeft dit niet in acht genomen door dit essentiële betoog in het geheel niet te bespreken. Reeds hierom kan de uitspraak niet in stand blijven. Uit het voorgaande volgt tevens dat, nu een behoorlijk bewijs van verzending van de uitnodiging ontbreekt, de hoorplicht is geschonden. De rechtbank kon niet, zonder nadere motivering welke ontbreekt, aannemen dat van een behoorlijke en daadwerkelijk verzonden uitnodiging sprake was. Hieraan kan niet afdoen dat [de heffingsambtenaar] op de dag dat de beweerdelijke hoorzitting plaats zou vinden heeft gebeld. Immers wist (de gemachtigde van) belanghebbende niets van een telefonische hoorzitting op 7 september 2017 en was ook niet aanwezig om de telefoon aan te nemen. Een verzoek om terug te bellen kan evenmin worden aangemerkt als een concrete uitnodiging. Van omstandigheden waaruit men moest afleiden dat van het horen werd afgezien is ook in dit geval niet gebleken, (…) De hoorplicht is derhalve, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, geschonden, terugverwijzing dient te volgen waarbij dan ook wordt gepersisteerd. (…)"
2.9.
Het verweerschrift in hoger beroep meldt:
"(…) Voor mij staat vast dat de uitnodiging voor de hoorzitting op correcte wijze aan Post.nl is aangeboden. Volgens vaste werkwijze bij de Handhavingsorganisatie/Bezwaar wordt een uitnodiging voor een hoorzitting aangemaakt, ondertekend door de bezwaarmedewerker en gekopieerd. Het origineel wordt vervolgens in een vensterenvelop gedaan en ter verzending aangeboden aan de postkamer. Pas hierna wordt het afschrift van de brief aan het bezwaardossier toegevoegd (bijlage 1). De uitnodiging voor de hoorzitting is naar het juiste adres verstuurd en niet door mij retour ontvangen. Gemachtigde is vervolgens meerdere malen door één van mijn bezwaarmedewerkers gebeld op het in het briefhoofd van gemachtigde genoemde telefoonnummer. Omdat er niet opgenomen werd heeft mijn bezwaarmedewerker de voicemail ingesproken met het verzoek om in verband met de hoorzitting terug te bellen. Aan dit verzoek heeft gemachtigde niet voldaan. Van een professionele gemachtigde die zelf aangeeft telefonisch gehoord wil worden verwacht ik dat deze maatregelen treft dat hij vervolgens ook telefonisch bereikbaar is. Er mag in zo’n geval zeker verwacht worden dat terugbelverzoeken daadwerkelijk beantwoord worden. Het is gemachtigde zelf die het telefonisch horen (vrijwel) onmogelijk heeft gemaakt (…). Ik wijs nog op het feit dat gemachtigde in deze zaak verder ook weinig moeite heeft genomen de belangen van belanghebbende te vertegenwoordigen. Het bezwaarschrift bestaat uit niet meer dan de opmerking dat er niet sprake zou zijn van parkeren op een fiscale parkeerplaats. Ondanks dat daarom verzocht is, is het bezwaarschrift door gemachtigde vervolgens niet van een specifiek op deze zaak betrekking hebbende motivering voorzien. (…)"
2.10.
Bij brief van 2 juni 2018 geeft de gemachtigde van belanghebbende in reactie op het verweerschrift in hoger beroep te kennen:
"(…) Kern van het geschil is of belanghebbende op behoorlijke wijze is uitgenodigd voor de telefonische hoorzitting. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat er nooit een uitnodiging is ontvangen. De rechtbank heeft dat betoog ten onrechte onbesproken gelaten. In zijn reactie stelt de heffingsambtenaar in algemene zin dat een uitnodiging is aangemaakt en aangeboden aan de postkamer, juist geadresseerd is en niet retour is ontvangen. De door de heffingsambtenaar aangevoerde omstandigheden/algemene beschrijving kwalificeren echter niet als bewijs van verzending. (…) Dat er op de dag van de in de ter discussie staande uitnodiging is gebeld en er niet werd opgenomen is logisch, de brief en uitnodiging waren onbekend zodat daarmee ook geen rekening is gehouden zoals reeds is opgemerkt in het hoger beroepschrift. De afsluitende opmerking van de heffingsambtenaar kan ik evenmin plaatsen nu immers bij uitstek de hoorzitting de gelegenheid is om de motivering van het bezwaar nader aan te vullen. (…)"

4.Het verwijzingsarrest

De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest het volgende overwogen:
“2.1.3 Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. Het Hof heeft daartoe onder meer overwogen dat het de stelling van belanghebbende dat hij de brief van 22 augustus 2017 niet heeft ontvangen, niet geloofwaardig acht gelet op onder meer de uiteenzetting door de heffingsambtenaar over de verzending daarvan.
2.2.1 Belanghebbende bestrijdt dit oordeel met een aantal klachten, waarin onder meer wordt betoogd dat verzending van de brief van 22 augustus 2017 niet aannemelijk is geworden.
2.2.2 De heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat het verzoek tot het herstel van het verzuim is verzonden naar het juiste adres (vgl. HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). Indien het een stuk betreft dat niet aangetekend is verzonden, zoals in dit geval, kan de heffingsambtenaar dat bewijs leveren door een administratie over te leggen waaruit blijkt dat en op welke datum het stuk is verzonden (vgl. ABRvS 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3338).
2.2.3 Hetgeen de heffingsambtenaar omtrent de verzending van de brief van 22 augustus 2017 in het verweerschrift bij het Hof heeft uiteengezet, heeft betrekking op activiteiten tot het tijdstip van de gestelde verzending. Daaruit blijkt niet dat die verzending daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het bestreden oordeel is daarom onvoldoende gemotiveerd. De uitspraak van het Hof moet worden vernietigd en verwijzing moet volgen.
2.2.4 De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.”

5.Geschil na verwijzing

Na verwijzing is in geschil of de heffingsambtenaar de hoorplicht (artikel 7:2, eerste lid van de Awb) heeft geschonden. Belanghebbende verdedigt en de heffingsambtenaar betwist dat dit het geval is. Belanghebbende verzoekt om terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar. Voorts vordert hij dat de heffingsambtenaar in de kosten van het geding wordt veroordeeld en maakt hij aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente.

6.Beoordeling van het geschil na verwijzing

6.1.
De omstandigheden dat belanghebbendes gemachtigde meerdere malen door één van de bezwaarmedewerkers is gebeld op het in het briefhoofd van gemachtigde genoemde telefoonnummer maar dat de telefoon niet werd opgenomen, en dat belanghebbendes gemachtigde niet heeft gereageerd op een op zijn voicemail ingesproken verzoek om in verband met de hoorzitting terug te bellen, zijn onvoldoende voor het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk of ongegrond zou moeten worden verklaard wegens misbruik van procesrecht. Ook de overige stukken van het geding geven voor een dergelijk oordeel onvoldoende grond.
6.2.
De heffingsambtenaar heeft voor zijn betoog dat de brief van 22 augustus 2017 is verzonden, niets meer of anders aangevoerd dan is weergegeven in de tweede, derde en vierde volzin van zijn verweerschrift in hoger beroep, zoals geciteerd in overweging 2.9. van het Gerechtshof Den Haag.
6.3.
Uit het verwijzingsarrest volgt dat de heffingsambtenaar daarmee niet voldaan heeft aan de op hem rustende last te bewijzen dat de brief van 22 augustus 2017 daadwerkelijk is verzonden. Voor dit geding moet er dan ook van worden uitgegaan dat die brief niet is verzonden en belanghebbendes gemachtigde derhalve niet is uitgenodigd voor een hoorgesprek.
6.4.
De hoorplicht is dan ook geschonden. In aanmerking nemende dat daarom van de zijde van belanghebbende uitdrukkelijk is verzocht zal het Hof de zaak terugwijzen naar de heffingsambtenaar met de opdracht belanghebbendes gemachtigde alsnog in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
Slotsom
6.5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is.

7.7. Kosten

De heffingsambtenaar wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht veroordeeld in de kosten van het bezwaar (1 punt à € 261), beroep (1 punt à € 525), hoger beroep (1 punt à € 525) en van het geding na verwijzing (0,5 punt à € 525), alles met wegingsfactor 0,5. In totaal derhalve € 786,75.

8.8. Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar teneinde belanghebbende in de gelengheid te stellen te worden gehoord;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 786,75, indien dit bedrag niet tijdig wordt vergoed te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vier weken na de het verzending van deze uitspraak tot de dag van de algehele voldoening;
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van (€46 + € 126 =) € 172, indien dit bedrag niet tijdig wordt vergoed te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vier weken na de het verzending van deze uitspraak tot de dag van de algehele voldoening.
De uitspraak is gedaan door mrs. F.J.P.M. Haas, voorzitter, C.J. Hummel en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung, als griffier. De beslissing is op 21 april 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.