ECLI:NL:RBOBR:2017:3216

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
16_223
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB-verzoek en misbruik van recht in bestuursrechtelijke procedure

Op 13 juni 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de minister van Veiligheid en Justitie. De zaak betreft een verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dat door de minister was afgewezen. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij zijn bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had in een eerdere uitspraak de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen, wat resulteerde in een gedeeltelijke openbaarmaking van de gevraagde informatie. Eiser trok zijn beroep in, maar verzocht de rechtbank om de minister te veroordelen in de proceskosten. De minister stelde echter dat er sprake was van misbruik van recht, omdat eiser veelvuldig identieke en vaag geformuleerde Wob-verzoeken indiende zonder een duidelijk doel. De rechtbank oordeelde dat eiser de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen had misbruikt, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van zijn verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummers: SHE 16/223

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2015 heeft verweerder het verzoek om informatie van verzoeker
sub 2 van 25 januari 2015 op grond van de Wob afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2015 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk
verklaard.
Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld.
In dat beroep, met het kenmerk SHE 15/917, heeft de rechtbank bij uitspraak van
4 november 2015 de beslissing op bezwaar van 23 maart 2015 vernietigd en bepaald dat
verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van hetgeen is bepaald
in die uitspraak.
Bij besluit van 15 december 2015 heeft verweerder verzoekers bezwaar gegrond verklaard
en het besluit van 1 april 2015 herzien, waarbij verweerder de door verzoeker gevraagde
informatie (gedeeltelijk) openbaar heeft gemaakt.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 15 december 2015 beroep ingesteld, omdat
verweerder, volgens hem, ten onrechte het administratief beroepschrift niet openbaar
heeft gemaakt.
Bij besluit van 21 maart 2016 heeft verweerder besloten om alsnog laatstgenoemd
beroepschrift openbaar te maken.
Bij brief van 28 maart 2016 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de rechtbank
verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten
Er is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan met toepassing van artikel 8:75 in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij intrekking wordt verzocht.
2. Vastgesteld wordt dat verweerder met de besluiten van 21 maart 2016 geheel aan de bezwaren van verzoekers tegemoet is gekomen. De in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bedoelde situatie doet zich hier dus voor.
3. Bij verweerschrift van 27 januari 2017 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van misbruik van recht, zodat eisers verzoek dient te worden afgewezen.
4. Eiser heeft de aantijgingen van verweerder zowel schriftelijk als ter zitting weersproken en zijn verzoek om proceskostenvergoeding gehandhaafd. Verder stelt hij dat het verweer tardief is.
5. Het beroep van verweerder op misbruik van recht plaatst de rechtbank voor de vraag of verzoeker wel in zijn beroep kan worden ontvangen.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
7. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), laat artikel 3, derde lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
8. Onder verwijzing naar bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 14 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3302/ 3303/ 3306), 7 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3225/ 3226/ 3227/ 3244) en 13 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1947/ 1950/ 1957/ 1987) overweegt de rechtbank als volgt.
9. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser als rechtsbijstandverlener grote aantallen procedures voert over –verkeersboetes; -informatieverzoeken met een beroep op de Wob; en -het niet tijdig nemen van besluiten. Hij maakt bij deze procedures veelvuldig gebruik van vrijwel identiek geformuleerde informatieverzoeken zonder verder onderscheidend kenmerk, van zeer algemeen geformuleerde machtigingen, en van algemene postadressen en faxnummers in plaats van opgegeven doorkies-faxnummers. Voorts zijn de verzoeken vaag geformuleerd, nu gevraagd wordt om "alle besluiten, aktes en certificaten die zien op de verbalisanten, alsook alle documenten die zien op de gebruikte apparatuur". Deze vaagheid van de verzoeken doet afbreuk aan het doel waartoe zij beweerdelijk zijn ingediend en maakt de op de verzoeken te nemen besluiten onnodig extra vatbaar voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures, zoals ook in de onderhavige zaak.
10. De rechtbank oordeelt dat uit de in het verweerschrift genoemde en ter zitting besproken omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat eiser de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Hij heeft misbruik gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen en, nadat alsnog in voor verzoeker positieve zin was beslist, het indienen van het verzoek om proceskostenvergoeding, nu dat niet los kan worden gezien van het doel waarvoor hij de Wob heeft ge/misbruikt.
11. Het verzoek moeten daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van N.M.W.J. van Bergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 13 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.