ECLI:NL:GHARL:2021:2746

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
200.255.806
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang van rechten uit kettingbeding en rechtsgeldige cessie in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 maart 2021, staat de vraag centraal of BMN Bouwmaterialen B.V. zich kan beroepen op een kettingbeding dat is verbonden aan een perceel grond dat in eigendom is van Reggestede Projecten B.V. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die de vordering van Reggestede om te verklaren dat BMN geen rechten kan ontlenen aan het kettingbeding had afgewezen. Het hof oordeelt dat de rechten uit het kettingbeding van rechtswege zijn overgegaan op BMN, die de rechtsopvolger is van NVB, de onderneming die het perceel eerder exploiteerde. Het hof stelt vast dat de rechten die kwalitatief zijn verbonden aan een goed, bij eigendomsovergang automatisch overgaan op de nieuwe eigenaar, zoals vastgelegd in artikel 6:251 BW. Dit betekent dat de rechten uit het kettingbeding ook zijn overgegaan op BMN, ongeacht de vraag of er een rechtsgeldige cessie heeft plaatsgevonden. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank en wijst de kosten van de procedure toe aan Reggestede, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.255.806
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 11675)
arrest van 23 maart 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Reggestede Projecten B.V.,
gevestigd te Enter,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Reggestede,
advocaat: mr. J.P.C. van Ruiven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMN Bouwmaterialen B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: BMN,
advocaat: mr. C.L.C. O'Connor.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 17 maart 2020 verwijst het hof naar het arrest dat op die datum is gewezen. De bij dat arrest gelaste comparitie heeft geen doorgang gevonden (in verband met Covid 19) waarna op verzoek van partijen is gekozen voor schriftelijke afdoening. Partijen hebben ieder nog een akte (met productie) genomen, waarna arrest is gevraagd en het hof arrest heeft bepaald.
Het hof zal met de producties bij de laatste antwoordakte van Reggestede niet in het nadeel van BMN rekening houden nu BMN daar nog niet op heeft kunnen reageren. Voor zover die producties voor de beslissing relevant mochten blijken zal het hof BMN daartoe alsnog in de gelegenheid stellen.

2.De vaststaande feiten

2.1
Tussen partijen staan de navolgende feiten vast.
2.2
Op 10 juli 1970 heeft Leeuwarder Houthandel N.V. de haar in eigendom toebehorende percelen gelegen aan thans de Einsteinweg 2-4 in Leeuwarden, kadastraal bekend als gemeente Huizum, sectie E, nummers 2589 en 2590 (destijds: kadastraal bekend als gemeente Huizum, sectie E nummer 629) – hierna: het perceel – verkocht en geleverd aan Internationale Transportmaatschappij' “Pax” N.V (hierna: Pax).
2.3
Leeuwarder Houthandel N.V. exploiteerde een bouwmaterialenhandel in de directe omgeving van de percelen Einsteinweg 2-4 in Leeuwarden, aan de Kelvinstraat 13.
2.4
In artikel 9 van de koop/leverings-akte verbindt Pax zich onder meer:
“c)
om op het verkochte nimmer uit te oefenen of te vestigen, of te doen uitoefenen of vestigen of toe te laten dat op het gekochte wordt uitgeoefend of gevestigd: een bouwmaterialenhandel, houthandel, (…)” op straffe van verbeurte van een boete.
2.5
Verder is in artikel 10 van de akte opgenomen dat Pax zich verbindt om (onder meer) de verplichting uit artikel 9 (en ook die uit artikel 10 zelf) ten behoeve van Leeuwarder Houthandel N.V. in geval van overdracht aan de volgende eigenaar op te leggen.
In navolging van partijen en de rechtbank zal het hof het beding als geformuleerd in artikel 9 (kortweg: verbod tot vestiging van een bouwmaterialenhandel, houthandel en van een aantal andere bedrijven) in combinatie met de verplichting uit artikel 10 (doorgeven van de verplichting uit artikel 9 aan de opvolgende eigenaar) aanduiden als “het kettingbeding”.
2.6
Op 21 augustus 1978 heeft Pax het perceel geleverd aan de heer [A] , waarbij het kettingbeding is ‘doorgelegd’.
2.7
Op 25 oktober 2002 heeft [A] het perceel geleverd aan de huidige eigenaar, Stichting Slachtedijk (hierna: Slachtedijk). Ook bij die levering is het kettingbeding doorgelegd.
2.8
Reggestede heeft op 18 juli 2017 de percelen Einsteinweg 2-4 (onder voorwaarden) gekocht van Slachtedijk. In artikel 13 van die koopovereenkomst is bepaald:

Indien het voorgenomen gebruik door koper in strijd is met het kettingbeding uit de huidige aankomsttitel en koper er niet in slagen om dit kettingbeding op te heffen, dan kan deze koopovereenkomst worden ontbonden door koper, dan wel zal het kettingbeding mee over gaan bij de levering van het verkochte.”
Reggestde heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de ontwikkeling van een bouwmarkt en tuincentrum op deze percelen.
2.9
De Leeuwarder Houthandel N.V is omgezet in Leeuwarder Houthandel B.V. (hierna: Leeuwarder Houthandel). Tussen Leeuwarder Houthandel en B.V. Bouwmaterialen NVB (hierna: NVB) heeft een activa/passiva-transactie plaatsgevonden in 1982. Vervolgens is NVB op de locatie Kelvinstraat 13 een bouwmaterialenhandel gaan uitoefenen.
2.1
De activa/passiva-transactie is neergelegd in een koopovereenkomst van oktober 1982, die op 20 oktober 1982 is geregistreerd. Artikel 1 van die koopovereenkomst bepaalt het volgende:

Koper koopt van Vermeulen [waaronder moet worden begrepen: Leeuwarder Houthandel, hof] gelijk Vermeulen verkoopt aan koper de gehele door Vermeulen gedreven onderneming metuitsluitendde daartoe behorende activate wetenonroerende goederen, installaties, machines, inventarissen, vervoermiddelen, kapitaaldeelneming, onderhanden projecten, voorraden, vorderingen enzovoort, zoals breder omschreven in de vermogensopstelling per 19 juni 1982, opgenomen in bijlage I, welke vermogensopstelling is ontleend aan en conform de boekhouding van Vermeulen onder de verplichting voor de koper voor haar rekening te nemen de op voormelde vermogensopstelling vermelde schulden en verplichtingen,terwijl alle overige verplichtingen/schulden voor rekening en risico blijven van Vermeulen.
In deze koop en verkoop zijn voorts met name begrepen alle niet op bedoelde vermogensopstelling voorkomende immateriële activa zoals octrooien, licenties, merken, handelsnamen, vergunningen, bankrekeningnummers, tekeningen, technische en ander know-how, het gehele archief en de boekhouding alsmede alle rechten en plichten voortvloeiende uit onderhanden projecten en langlopende contracten, voor zover schriftelijk vastgelegd blijkens de administratie van Vermeulen, eventueel onder verrekening van de terzake overgenomen verplichtingen. [...]”
2.11
De bij de koopovereenkomst behorende bijlage 1 bevat een vermogensopstelling. Dit stuk bevat geen gedetailleerd overzicht van over te dragen activa, maar bevat generieke omschrijvingen daarvan: onroerend goed, deelnemingen, overige bedrijfsmiddelen, onderhanden werk, voorraden, debiteuren, overige vorderingen en liquide middelen, met daarbij behorende bedragen.
2.12
De notariële akte van levering d.d. 9 december 1982 strekt tot uitvoering van de koopovereenkomst. In de notariële akte is op pagina 2-3 opgenomen wat is verkocht en geleverd, namelijk:

De activa behorende tot de ondernemingen zoals die door de sub A genoemde vennootschappen [waaronder Leeuwarder Houthandel, hof] worden gedreven [...], onder welke activa zich naast na te melden onroerende goederen bevinden de installaties, machines, inventarissen, vervoermiddelen, kapitaaldeelnemingen, onderhanden projecten, voorraden, vorderingen enzovoort, zoals breder omschreven in de vermogensopstelling per negentien juni negentienhonderd tweeëntachtig (voormelde bijlage I) met mutaties tot op de dag van heden, een en ander blijkende uit de boeken en administratie van verkoopster alsmede alle niet op voormelde bijlage I voorkomende, immateriële activa zoals octrooien, licenties, merken, handelsnamen, vergunningen, bankrekeningnummers, tekeningen, technische- en andere know-how, het gehele archief en boekhoudingen alsmede alle rechten en verplichtingen voortvloeiende uit onderhanden projecten en langlopende contracten voor zover schriftelijk vastgelegd blijkens de administratie van de sub A genoemde vennootschappen en onder verrekening van de terzake overgenomen verplichtingen. Een en ander onder de verplichting voor de koopster om voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen, - onder vrijwaring van de verkoopster voor iedere aanmaning deswege -, de passiva en verplichtingen als vermeld in vorenbedoelde balans per negentien juni negentienhonderd tweeëntachtig en de daarmede samenhangende mutaties tot op heden zoals blijken uit de boekhouding en administratie van Vermeulen Bouwstoffen B. V, terwijl alle overige verplichtingen/schulden voor rekening en risico blijven van laatstgemelde. ”
2.13
Tot de in deze akte omschreven geleverde onroerende zaken behoort onder meer het perceel met bedrijfscomplex, gelegen aan de Kelvinstraat 13 in Leeuwarden.
2.14
BMN is de rechtsopvolger onder algemene titel van NVB. Zij exploiteert nog steeds een bouwmaterialenhandel op de locatie Kelvinstraat 13 in Leeuwarden.

3.Het geschil en de beslissing van de rechtbank

3.1
Reggestede heeft een verklaring voor recht gevorderd inhoudende, kort gezegd, dat BMN geen rechten kan ontlenen aan het kettingbeding.
3.2
BMN heeft verweer gevoerd.
3.3
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vordering afgewezen en Reggestede veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
Reggestede komt met zes grieven op tegen het vonnis van de rechtbank.
4.2
Het gaat in deze zaak om de vraag of BMN zich tegenover Reggestede kan beroepen op het kettingbeding.
4.3
Naar het oordeel van het hof heeft Reggestede voldoende belang om op die vraag een antwoord te krijgen, aangezien zij het perceel waarop het beding betrekking heeft voorwaardelijk heeft gekocht. Gelet op artikel 13 van de koopovereenkomst tussen Reggestede en Slachtedijk (zie rov. 2.8) is de mogelijkheid om het “kettingbeding op te heffen” van belang voor de vraag of zij de koopovereenkomst kan ontbinden. Verder heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij vergevorderde plannen heeft dit perceel te verkopen aan Bauhaus AG en daarop in opdracht van Bauhaus AG een bouwmarkt en tuincentrum te bouwen. Het gestelde in
grief 1is daarmee op zich juist, maar kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
4.4
Niet in geschil is dat BMN de rechtsopvolger onder algemene titel is van NVB. De te beantwoorden vraag is of NVB wat betreft het kettingbeding rechtsopvolger onder bijzondere titel is van Leeuwarder Houthandel.
4.5
Het hof stelt voorop dat rechten die kwalitatief zijn verbonden met een goed, waaronder ook te verstaan een algemeenheid van goederen en schulden zoals een onderneming [1] , bij eigendomsovergang van dat goed
van rechtswegeovergaan op de nieuwe eigenaar (artikel 6:251 BW). Onder het, hier relevante, oude recht werd van hetzelfde principe uitgegaan op basis van artikel 1354 oud BW:

Men wordt voorondersteld bedongen te hebben voor zich zelven, en voor zijne erfgenamen en rechtverkrijgenden, ten ware het tegendeel uitdrukkelijk bepaald zij, of uit den aard der overeenkomst mogt voortvloeijen”.
De achterliggende gedachte daarbij is dat de oude eigenaar geen belang meer heeft bij het recht omdat hij geen eigenaar meer is van het goed, en de nieuwe eigenaar juist wel.
4.6
BMN heeft zich erop beroepen dat Leeuwarder Houthandel haar onderneming aan NVB heeft overgedragen, dat NVB de onderneming op dezelfde locatie heeft voortgezet, dat Leeuwarder Houthandel als lege vennootschap is achtergebleven, dat Leeuwarder Houthandel geen enkel belang meer had bij het beding om concurrentie van naburige bedrijven tegen te gaan en NVB juist wel (zie verweerschrift randnummer 41 en akte van 14 juli 2020, randnummer 18). Deze feiten zijn als zodanig niet (voldoende gemotiveerd) door Reggestede bestreden. Zij stelt ook zelf (appeldagvaarding onder 44) dat de overeenkomst van 1982 strekte tot overdracht van een lopende onderneming in de vorm van een activa/passiva transactie, die na levering voor rekening en risico van de koper wordt voortgezet. Weliswaar luidt haar visie dat niet alle activa aan de koper zijn overgedragen, maar dat laat onverlet dat ook in haar visie de koper de lopende onderneming (onder overname van het perceel waarop de onderneming wordt uitgeoefend) heeft voortgezet.
4.7
Daarmee staan de feiten vast die met toepassing van het leerstuk van overgang van kwalitatieve rechten tot de conclusie leiden dat de rechten uit het beding van rechtswege op NVB zijn overgegaan. Het hof vult in zoverre de rechtsgronden aan (artikel 25 Rv). Daarmee wordt gebleven binnen de feitelijke grondslag van het verweer en binnen de grenzen van de rechtsstrijd, aangezien BMN zich op het standpunt stelt dat bedoelde rechten op NVB zijn overgegaan (zie “verweer 2” op pagina 4 van het verweerschrift). In het feit dat volgens BMN in de leveringsakte in samenhang met de koopovereenkomst een cessie van die rechten valt te lezen leest het hof niet een beperking van de rechtsstrijd in die zin dat BMN andere vormen van overgang van rechten van de rechtsstrijd heeft willen uitsluiten.
Ook van een verrassingsbeslissing is naar het oordeel van het hof gelet op het voorgaande geen sprake. Een extra uitlating door Reggestede op dit punt heeft bovendien geen zin, omdat ook de grieven niet slagen (zie hieronder).
4.8
De
grieven 2 tot en met 4komen erop neer dat van een rechtsgeldige cessie van de rechten uit het beding geen sprake is geweest. Het hof zal deze grieven bespreken. Hiervoor is echter al komen vast te staan dat ook indien geen cessie heeft plaatsgevonden, dat niet tot een andere uitkomst leidt. Vanwege de rechtsovergang van rechtswege was een cessie immers overbodig.
4.9
Tussen partijen is niet in geschil dat de koop/leveringsakte tussen Leeuwarder Houthandel en NVB mede inhoudt de overdracht van vorderingen op naam (cessie). Ook is tussen partijen niet in geschil dat de rechten uit hoofde van het kettingbeding als een zodanige vordering moet worden bezien. De rechtbank is daarvan uitgegaan (rov. 2.6) en hiertegen is geen grief gericht. Nu partijen daarvan uitgaan, zal het hof hen daarin volgen. Het hof tekent daarbij aan dat op dat moment (1982) [A] debiteur was van de vordering die Leeuwarder Houthandel had. Indien deze (bestaande) vordering op [A] door Leeuwarder Houthandel aan NVB is gecedeerd, dan is NVB daardoor schuldeiser van [A] geworden en is zij vervolgens schuldeiser van Slachtedijk geworden toen [A] het kettingbeding in 2002 aan Slachtedijk doorlegde.
4.1
In geschil is hoe de cessie-akte moet worden uitgelegd en, de daarvan te onderscheiden vraag, of is voldaan aan de eis dat de cessie-akte de vordering in voldoende mate bepaalt.
4.11
Bij de uitleg van een cessie-akte komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, de zogeheten Haviltex-maatstaf. Reggestede klaagt dat de rechtbank, hoewel zij zegt dat te zullen doen, niet is uitgegaan van een meer geobjectiveerde variant van de Haviltex-maatstaf, dat wil zeggen van een uitleg waarbij aan de bewoordingen van de cessie-akte in beginsel doorslaggevend gewicht toekomt. Volgens Reggestede moet van een zodanige uitleg worden uitgegaan omdat een cessie-akte er mede toe strekt de rechtspositie van derden te bepalen. Het hof gaat daar niet in mee. Een cessie-akte strekt er als zodanig niet toe de rechtspositie van derden te bepalen. Het feit dat een cessie wel gevolgen heeft voor een derde (de schuldenaar) maakt dat niet anders. [2]
4.12
In het licht van bovenstaande uitgangspunten deelt het hof de uitleg waartoe de rechtbank is gekomen. Het hof verwijst naar en neemt over wat de rechtbank heeft overwogen. Het hof voegt hier het volgende aan toe. Reggestede bestrijdt met name het uitgangspunt van de rechtbank dat alle activa zijn overgedragen. Reggestede geeft een andere uitleg aan de woorden “uitsluitend” en “enzovoort” in artikel 1 van de koopovereenkomst. Daargelaten dat het hof Reggestede daarin niet kan volgen, is niet doorslaggevend of alle activa zijn overgedragen. Het gaat erom of de vorderingen uit hoofde van het kettingbeding zijn overgedragen. In de bijlage bij de koopovereenkomst (de vermogensopstelling) is onder meer opgenomen dat “vorderingen” verkocht worden. In de notariële akte van 9 december 1982 staat dit ook vermeld. In bijlage 1 bij de koopovereenkomst worden genoemd: “vorderingen op debiteuren en overige vorderingen”. Hieruit en uit het feit dat de onderneming is overgegaan naar NVB (inclusief het perceel waarop de onderneming wordt uitgeoefend) blijkt zonder meer dat partijen de bedoeling hebben gehad alle vorderingen te cederen, dus inclusief de vordering uit hoofde van het kettingbeding.
4.13
Resteert de vraag of is voldaan aan de eis dat de cessieakte de vordering in voldoende mate bepaalt. Reggestede klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de cessie plaatsvond naar oud recht. Aan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 668 oud BW werden volgens Reggestede zwaardere eisen gesteld dan aan de eisen die het huidige recht stelt aan de inhoud van de cessie-akte. Het hof verwerpt dat standpunt. Ook onder het oude recht gold dat bestaande vorderingen niet in de akte behoefden te worden gespecificeerd. Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevatte dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kon worden bepaald om welke vordering het ging [3] . De akte mag de vorderingen ook generiek beschrijven als maar aan de hand van de administratie, correspondentie of andere gegevens van de cedent te achterhalen valt welke vorderingen zijn overgedragen.
4.14
Door BMN is in dit verband aangevoerd dat zij in de door NVB van Leeuwarder Houthandel verkregen administratie de notariële akte van 21 augustus 1978 (zie rov. 2.6) heeft aangetroffen waaruit haar het kettingbeding is gebleken. Volgens Reggestede heeft BMN niet voldaan aan haar stelplicht. Zij betwist dat BMN de akte in haar bezit had en dat die in de administratie van Leeuwarder Houthandel is aangetroffen.
4.15
Het hof stelt voorop dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot een stelling die aan een verklaring voor recht ten grondslag ligt, rusten op degene die de verklaring voor recht vordert, met dien verstande dat van de verwerende partij een gemotiveerde betwisting mag worden verwacht [4] . De stelplicht en bewijslast rusten dus in beginsel op Reggestede. BMN heeft de vordering van Reggestede om voor recht te verklaren dat BMN geen rechten kan ontlenen aan het kettingbeding gemotiveerd betwist. Zij heeft zich er in dat verband onder meer op beroepen dat zich in de administratie van Leeuwarder Houthandel die aan NVB is overgedragen bedoelde akte van 21 augustus 1978 moet hebben bevonden, omdat BMN die akte in haar administratie heeft aangetroffen en in het geding heeft gebracht. Hoe Reggestede in het licht hiervan kan stellen dat BMN c.q. NVB die akte niet in haar bezit had en niet in de administratie van Leeuwarder Houthandel zat, valt niet te begrijpen en mist iedere onderbouwing, zoals een verklaring voor een andere wijze van verkrijgen van die akte door BMN. Gelet hierop houdt het hof het ervoor, als meer dan aannemelijk, dat BMN die akte heeft aangetroffen in de administratie die ooit door NVB van Leeuwarder Houthandel is verkregen. De slotsom is dat ook aan het vereiste van bepaalbaarheid is voldaan, zodat sprake is van een rechtsgeldige cessie van de vordering uit hoofde van het kettingbeding.
4.16
De grieven 5 en 6 missen zelfstandige betekenis.

5.De slotsom

5.1
Het hoger beroep is ongegrond. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Reggestede zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van BMN vast te stellen als volgt:
- € 741,- aan verschotten (griffierecht) en € 1.671,- (1,5 punt in tarief II) aan salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
De nakosten zullen als niet weersproken worden toegewezen als hieronder vermeld.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 28 december 2018 van de rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) waarvan beroep;
veroordeelt Reggestede in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van BMN vastgesteld als volgt:
€ 741,- aan verschotten en € 1.671,- aan salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en tot betaling van nakosten ad € 163 zonder betekening, en verhoogd met € 85 in geval van betekening.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte veroordeling;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Frankena, mr. L. Janse, mr. C.M.E. Lagarde, ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.

Voetnoten

1.Zie onder andere Asser/Sieburgh 6-III 2018/543, onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis.
2.Zie onder meer HR 16 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4602
3.HR 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997: ZC2530, HR 21-12-2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4499
4.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590