Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
20 december 2017 en 8 augustus 2018 die de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) heeft gewezen tussen De Clercq I B.V.B.A. enerzijds en Bulaggi & More B.V. (gedaagde sub 1) alsmede [A] te [B] (gedaagde sub 2, beide tevens eisende partijen in reconventie).
2.Het geding in hoger beroep
a. Bulaggi te gebieden om aan De Clercq de gegevens te verstrekken met betrekking
3.De vaststaande feiten
Een ander belangrijk punt voor jou isde bonusprovisieop de jaaromzet van Torfs. In 2015 was de omzet € 230.000. Indien jij in 2016 wederom minimaal € 230.000 behaald zal er 2% extra commissie over deze order uitbetaald worden in januari 2017.’
Hierbij bevestig ik dat de bonusprovisie van 2% over de door BULAGGI (…) gefactureerde omzet (excl. sale orders) van Torfs zal worden toegekend indien de jaaromzet 2016 minimaal € 200.000 (excl. sale orders) zal zijn. Voor de jaaromzet 2016 zullen we ook de door Arwa B.V. in 2016 gefactureerde omzet (excl. sale orders) meerekenen. Het bedrag van € 230.000 was gebaseerd op de jaaromzet 2015 incl. sale orders en derhalve niet correct.”
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
€ 1.288,88 aan ten onrechte ontvangen voorschotten, subsidiair (voor het geval zij De Clercq toch een klantenvergoeding zou moeten betalen) een verklaring voor recht dat zij dit bedrag mag verrekenen met die klantenvergoeding, met rente en kosten.
- om aan De Clercq te betalen de haar nog toekomende provisievergoeding over de periode vanaf 1 augustus 2017, met de wettelijke rente steeds vanaf vijf werkdagen na de 15e van de maand na de maand waarin de provisie verschuldigd is geworden tot de voldoening;
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
1 augustus 2017. Geen grief is gericht tegen de rechtsoverwegingen 2.1 en 2.2. van het bestreden vonnis. Het hof zal daarom van deze vaststellingen van de kantonrechter uitgaan.
Uit het hierboven geciteerde Verslag blijkt dat bij faillissement van de principaal een klantenvergoeding verschuldigd is. Dat dergelijke vorderingen bij een faillissement vaak niet of niet helemaal betaald kunnen worden, is gegeven met het karakter van een faillissement: schuldeisers krijgen vaak niet waarop zij recht hebben, omdat de schuldenaar nu eenmaal niet in staat is om zijn schulden te betalen. De goodwill behoort tot de positieve vermogensbestanddelen, die de curator te gelde mag maken om daarmee de schulden die er zijn zoveel mogelijk te betalen. Dat heeft hij in dit geval ook gedaan. In de brief van 2 juli 2016 van de curator aan [A] over de verkoop staat: De transactie heeft betrekking op de verkoop en levering van de bedrijfsinventaris, goodwill (klantenbestand, volledige orderportefeuille, mogelijkheid overname telefoon- en faxnummers, alle domeinnamen, alle sociale-media accounts e.d.), alle merken (…), voorraad in de bedrijfsruimte, debiteuren, alles conform de door de boedel verstrekte specificaties. Kennelijk heeft de curator uit de opbrengsten de klantenvergoeding voor De Clercq niet kunnen betalen. Dat is zuur voor haar, maar dat geeft haar geen rechten tegen haar nieuwe principaal.”De tweede grief die zich mede richt tegen rechtsoverweging 2.12 beperkt zich - mede blijkens haar toelichting - tot de berekening van de goodwill en gaat niet in op het hiervoor geciteerde gedeelte van de rechtsoverweging.
€ 4.438,60.
a. indien deze hoofdzakelijk aan de tijdens de duur van de overeenkomst door hem verrichte werkzaamheden zijn te danken en binnen redelijke termijn na de beëindiging van die overeenkomst zijn afgesloten.
inclusiefsales was, zo De Clercq dit zou hebben bedoeld, is niet voldoende onderbouwd. Ook uitleg overeenkomstig de Haviltex-maatstaf brengt dat niet mee. Ook is De Clercq op de stelling van Bulaggi dat het bedrag van € 200.000
exclusiefsales was, in haar akte na antwoord in hoger beroep niet meer ingegaan, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
1 oktober 2016 en dat was de laatste in een reeks waarin partijen onderhandelden over de provisie Torfs. Van een protest van de zijde van De Clercq tegen die email is niet gebleken, wat op de weg van De Clercq had gelegen wanneer zij daarmee niet zou hebben ingestemd. Bulaggi mocht er daarom op vertrouwen dat De Clercq met het voorstel in de e-mail van
1 oktober 2016 had ingestemd.
1. Ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, heeft de handelsagent bij het einde van de agentuurovereenkomst recht op een vergoeding, klantenvergoeding, voor zover:
ex antebij het einde van de agentuurovereenkomst (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 2 juli 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:4667, rov. 4.7) Het object van die prognose is het voordeel van de principaal dat gelegen is in ‘de mogelijkheid om de door de handelsagent tot stand gebrachte klantenrelaties te kunnen blijven gebruiken zonder daarover provisie aan de handelsagent verschuldigd te zijn.’ HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9865, (T-Mobile/ [A]), rov. 6.2. Daarbij legt het vereiste dat het voordeel ‘aanzienlijk’ moet zijn een significante drempel aan. Een en ander brengt mee dat de handelsagent ter onderbouwing van zijn recht op een klantenvergoeding voldoende onderbouwd zal moeten stellen en zo nodig aannemelijk maken dat de principaal ook in de toekomst in staat zal zijn, zonder provisie verschuldigd te zijn, op ruime schaal gebruik te maken van de door de agent gelegde en/of geïntensiveerde klantenrelaties.
provisievergoeding, zoals hiervoor aan de orde kwam, maakt dit oordeel niet anders. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, staat dit geheel los van de goodwill (
klanten) vergoeding.
“
Bulaggi heeft een eigen berekening gemaakt met als resultaat een vergoeding van€ 2.176,11. De Clercq heeft die berekening niet weersproken, althans zij heeft niet voldoende concreet aangegeven waarom die (bij de hierboven besproken uitgangspunten) niet juist zou zijn. Daarom zal dit bedrag worden toegewezen.”
In reconventie vordert Bulaggi primair terugbetaling van € 1.288,88, en subsidiair (voor het geval zij De Clercq toch een klantenvergoeding zou moeten betalen) een verklaring voor recht dat zij dit bedrag mag verrekenen met die klantenvergoeding. Dat is gebaseerd op de afspraak in artikel 7 van de agentuurovereenkomst dat De Clercq een provisie zou krijgen van 13% van de factuurbedragen, waarvan 1% (een dertiende dus) een voorschot was op de klantenvergoeding. De Clercq verzet zich daartegen met name met het argument dat zij over sale orders maar 7% kreeg, zonder voorschot op de klantenvergoeding. Volgens De Clercq heeft Bulaggi daarom verkeerd gerekend, maar zij maakt niet duidelijk hoe dit dan wel berekend had moeten worden. Daarom is dit verweer onvoldoende concreet. Omdat De Clercq (zoals eerder besproken) wel recht heeft op een klantenvergoeding, zou de subsidiaire vordering toewijsbaar zijn. De verrekening kan echter ook meteen worden doorgevoerd, door toewijzing van een verminderd bedrag: € 2.176,11- € 1.288,88 = € 887,23.”
6.De slotsom
€ 1.671(1 ½ punt x tarief II)
7.De beslissing
8 augustus 2018;