In deze zaak gaat het om een geschil tussen Just Donna B.V. en een gewezen handelsagent over de toewijzing van een goodwillvergoeding na beëindiging van de agentuurovereenkomst. Just Donna, de appellante, had in 2009 een agentuurovereenkomst gesloten met de geïntimeerde, die bemiddelde bij de verkoop van kleding. De overeenkomst werd beëindigd op 21 mei 2010. In eerste aanleg had de rechtbank een klantenvergoeding van € 6.500,- toegewezen, terwijl de geïntimeerde aanvankelijk een bedrag van € 16.692,84 had gevorderd. Just Donna ging in hoger beroep tegen deze beslissing in, stellende dat de klantenvergoeding nihil of lager zou moeten zijn, omdat de door de geïntimeerde aangebrachte klanten na de beëindiging van de overeenkomst geen noemenswaardige voordelen meer opleverden.
Het hof oordeelt dat de wettelijke regeling inzake de agentuurovereenkomst moet worden uitgelegd ter bescherming van de handelsagent. Het hof bevestigt dat de klantenvergoeding in drie fasen moet worden vastgesteld: eerst de voordelen die de transacties met de klanten opleveren, vervolgens de billijkheid van het vastgestelde bedrag, en ten slotte de maximale vergoeding die niet hoger mag zijn dan de beloning van één jaar. Het hof komt tot de conclusie dat de geïntimeerde recht heeft op de klantenvergoeding, omdat hij nieuwe klanten heeft aangebracht die aanzienlijke voordelen voor Just Donna hebben opgeleverd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Just Donna in de kosten van het hoger beroep.