3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Corendon is een reisorganisator (touroperator) die pakketreizen aanbiedt, zowel via haar eigen website als via agenten. Prijsvrij is een online aanbieder van (pakket)reizen van derden, onder andere van Corendon.
(ii) Prijsvrij en Corendon hebben in 2012 een schriftelijke agentuurovereenkomst gesloten.
(iii) Tijdens de looptijd van de agentuurrelatie tussen Corendon en Prijsvrij heeft Prijsvrij zich meermalen bij Corendon beklaagd over prijzen, kortingen en accommodaties die Corendon, anders dan overeengekomen, niet aan Prijsvrij zou hebben doorgegeven. Corendon heeft de klachten van de hand gewezen.
(iv) In juli 2013 heeft Corendon Prijsvrij laten weten de agentuurovereenkomst per 31 oktober 2013 te willen beëindigen aangezien:
“het huidige aantal wederverkopers niet meer past in de bedrijfsstrategie van Corendon...”.
3.2.1Prijsvrij vordert in deze procedure – voor zover in cassatie van belang – een klantenvergoeding van € 471.961,--. Aan deze vordering heeft Prijsvrij ten grondslag gelegd dat zij aanspraak heeft op een vergoeding als bedoeld in art. 7:442 lid 1 BW ter grootte van haar gemiddelde provisie op Corendon-reizen over 12 maanden.
3.2.2De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de klantenvergoeding toegewezen. Het hof heeft het vonnis vernietigd en – onder meer – deze vordering alsnog afgewezen.
3.2.3Het hof heeft daartoe het volgende, samengevat weergegeven, overwogen.
De klantenvergoeding moet worden vastgesteld volgens hetgeen is weergegeven in HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9865, NJ 2014/332 (T‑Mobile/[A]) (rov. 3.38-3.40). Prijsvrij heeft geen inzage verstrekt in de brutoprovisie die zij heeft verdiend vanwege nieuwe en geïntensiveerde klanten in de laatste twaalf maanden van de agentuurovereenkomst. Het hof gaat er daarom van uit dat Prijsvrij zich op het standpunt stelt dat al haar klanten nieuwe of geïntensiveerde bestaande klanten zijn. (rov. 3.41)
Prijsvrij heeft gesteld dat Corendon, doordat klanten met Corendon hebben gereisd, de gelegenheid heeft gehad om met die klanten een duurzame relatie op te bouwen waardoor zij haar bedrijfsdebiet op duurzame wijze kon uitbouwen. Volgens Prijsvrij boekt een groot deel van de reizigers meerdere malen achtereen dezelfde accommodatie en neigt een groot deel van de reisconsumenten ertoe om bij een goede ervaring dezelfde reis of accommodatie te boeken. Zij stelt te hebben vastgesteld dat ca. 25% van haar klanten herhaald boekingen uitvoert. Van de accommodaties van Corendon is bijna 45% exclusieve content. Verder blijkt uit het eigen marketinggedrag van Corendon, dat het in de reisbranche niet om de laagste prijs maar om imago en faciliteiten gaat, aldus Prijsvrij. (rov. 3.42)
Op zichzelf acht het hof aannemelijk dat het imago van de touroperator, of positieve eerdere ervaringen met een touroperator, bij de keuze van de klant een rol spelen, maar partijen zijn sterk verdeeld over de mate waarin dat bij de onderhavige reizen (via internet te boeken reizen naar – veelal – zonbestemmingen) het geval is. Volgens Corendon is de markt waarop zij haar diensten levert in belangrijke mate prijsgedreven; het feit dat Prijsvrij een laagste prijsgarantie geeft en sterk hecht aan het waarmaken van die garantie, wijst daar ook op. Gegevens die inzicht geven in de mate waarin een reiziger voor een nieuwe reis opnieuw voor dezelfde touroperator zal kiezen, heeft Prijsvrij niet verschaft of te verschaffen aangeboden. (rov. 3.42.1)
Daarbij komt dat Corendon krachtens de agentuurovereenkomst geen aanspraak heeft op de NAW-gegevens van de klanten van Prijsvrij. Corendon heeft gesteld dat de beperkte gegevens die zij wel krijgt, haar geen voordeel opleveren omdat daarmee geen marketingacties kunnen worden uitgevoerd. Het tegendeel is niet voldoende concreet gesteld. (rov. 3.42.2)
Het hof heeft dus onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat Corendon aan de klanten van Prijsvrij bij het einde van de agentuurovereenkomst nog enig (duurzaam) voordeel kan ontlenen. De eerste fase tot bepaling van de klantenvergoeding leidt dus niet tot de vaststelling van enig bedrag waarop in de tweede fase correcties (opwaarts dan wel neerwaarts) naar billijkheid plaatsvinden. (rov. 3.43) Het hof ziet geen aanleiding Prijsvrij alsnog in de gelegenheid te stellen de benodigde gegevens aan te leveren. (rov. 3.44)
Er bestaat ook geen aanleiding voor het bepalen van een klantenvergoeding ex aequo et bono. Het hof is er niet voldoende van overtuigd geraakt dat de onderneming van Corendon door de activiteiten van Prijsvrij hoe dan ook voordeel heeft genoten. (rov. 3.45)
3.3.1Onderdeel 1a voert aan, onder verwijzing naar het hiervoor in 3.2.3 genoemde arrest T-Mobile/[A], dat het hof heeft miskend dat een handelsagent ter onderbouwing van een vordering tot betaling van een klantvergoeding in beginsel ermee kan volstaan te stellen (i) dat hij bij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht en/of de overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en (ii) dat de overeenkomsten met deze klanten de principaal (nog) aanzienlijke voordelen kunnen opleveren. Voldoet de agent aan deze stelplicht, dan heeft hij in beginsel aanspraak op een klantenvergoeding ter hoogte van de in de laatste twaalf maanden door hem verdiende bruto provisie betreffende nieuwe en/of geïntensiveerde bestaande klanten, aldus het onderdeel. Onderdeel 1b voegt hieraan toe dat het hof – als het van de juiste opvatting over de stelplicht van de agent zou zijn uitgegaan – zijn oordeel niet begrijpelijk heeft gemotiveerd in het licht van een tiental (essentiële) stellingen van Prijsvrij.
3.3.2Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende vooropgesteld. In zijn arrest T-Mobile/[A] (HR 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9865, NJ 2014/332) heeft de Hoge Raad het volgende overwogen. Art. 7:442 BW moet worden uitgelegd in overeenstemming met Richtlijn 86/653/EEG (de Agentuurrichtlijn) ook voor gevallen waarin de Nederlandse rechter daartoe krachtens gemeenschapsrecht niet gehouden is (rov. 4.1). Blijkens HvJEU 26 maart 2009, zaak C-348/07, ECLI:EU:C:2009:195 (Turgay Semen/Deutsche Tamoil) verloopt de vaststelling van de klantenvergoeding in drie fasen. In de eerste fase dienen de voordelen die transacties met door de handelsagent aangebrachte klanten de principaal opleveren, gekwantificeerd te worden (art. 7:442 lid 1, aanhef en onder a, BW). Vervolgens moet in de tweede fase beoordeeld worden of reden bestaat het aldus vastgestelde bedrag aan te passen met het oog op de billijkheid, gelet op alle omstandigheden van het geval en met name gelet op de door de handelsagent gederfde provisie; de billijkheid kan zowel een verhoging als een verlaging van het in de eerste fase vastgestelde bedrag meebrengen (art. 7:442 lid 1, aanhef en onder b, BW). Ten slotte wordt in de derde fase getoetst of het uit de twee eerdere berekeningsfasen volgende bedrag het in lid 2 van art. 7:442 BW bedoelde maximumbedrag niet te boven gaat. (rov. 4.3) 3.3.3In het arrest T-Mobile/[A] heeft de Hoge Raad voorts het volgende overwogen. Het in art. 7:442 lid 1, aanhef en onder a, BW bedoelde voordeel van de principaal, dat in de eerste fase van de vaststelling van de klantenvergoeding dient te worden gekwantificeerd, is gelegen in de mogelijkheid voor de principaal om de door de handelsagent tot stand gebrachte klantenrelaties na beëindiging van de agentuurovereenkomst te kunnen blijven gebruiken zonder daarover provisie aan de handelsagent verschuldigd te zijn. Blijkens het verslag van de Europese Commissie over de toepassing van art. 17 van de Agentuurrichtlijn [COM(96) 364 def.] brengt een uniforme toepassing van deze bepaling mee dat het voordeel van de principaal wordt vastgesteld op basis van de in de laatste twaalf maanden door de handelsagent verdiende brutoprovisie betreffende de nieuwe en geïntensiveerde bestaande klanten, welk bedrag vervolgens wordt gecorrigeerd met factoren betreffende (a) de duur van het voordeel dat de principaal naar verwachting aan de transacties met genoemde klanten kan ontlenen, (b) het verloop van het klantenbestand, en (c) de versnelde ontvangst van provisie-inkomsten door de agent die in één keer een vergoeding krijgt uitgekeerd. (rov. 6.2)
3.3.4Aan de hiervoor in 3.3.3 genoemde kwantificering van het voordeel voor de principaal ligt de veronderstelling ten grondslag dat aannemelijk is dat de agent klanten bij de principaal heeft aangebracht of overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en dat de overeenkomsten met deze klanten de principaal na het einde van de agentuurovereenkomst nog aanzienlijke voordelen opleveren. Dit blijkt ook uit het hiervoor in 3.3.3 genoemde rapport van de Europese Commissie (p. 2) dat mede aan deze kwantificering ten grondslag heeft gelegen, en vindt steun in het Duitse recht, waarnaar in het bedoelde rapport nadrukkelijk wordt verwezen omdat § 89b HGB voor de regeling van de klantenvergoeding in de Agentuurrichtlijn model heeft gestaan. Voordat aan de bedoelde kwantificering kan worden toegekomen, zal de agent daarom aannemelijk moeten maken dat de principaal van door hem aangebrachte klanten, of van klanten waarmee hij de overeenkomsten heeft uitgebreid, nog in relevante mate nieuwe transacties kan verwachten (vgl. BGH 11.10.1990 – I ZR 32/89, Rn. 40, en het commentaar bij art. 1:305 van de PEL CAFDC (Study Group on a European Civil Code, Principles of European Law, Commercial Agency, Franchise and Distribution Contracts, Oxford [2006]). In de zaak T-Mobile/[A] was aan deze voorwaarde voldaan. Het arrest ziet dan ook slechts op de berekening van de klantenvergoeding.
3.3.5De onderdelen 1a en 1b berusten op een onjuiste lezing van het bestreden arrest voor zover zij veronderstellen dat het hof heeft verlangd dat Prijsvrij inzicht zou geven in de voordelen die Corendon daadwerkelijk zou (gaan) genieten. Het hof heeft slechts onderzocht of Prijsvrij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Corendon aan de klanten van Prijsvrij na het einde van de agentuurovereenkomst nog enig voordeel kan ontlenen. Het heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat Prijsvrij onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat klanten bij het type reizen waarom het in dit geval gaat, hun keuze baseren op de touroperator en niet op de prijs, en dat Corendon niet beschikt over adresgegevens van de klanten van Prijsvrij waarmee zij zich (door marketing) een voordeel kan verschaffen. Dat oordeel geeft, in het licht van hetgeen hiervoor in 3.3.2-3.3.4 is overwogen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is, ook in het licht van de stellingen van Prijsvrij waarop onderdeel 1b een beroep doet, niet onbegrijpelijk, en behoefde geen nadere motivering. Opmerking verdient dat, anders dan onderdeel 1b veronderstelt, de enkele omstandigheid dat klanten van Prijsvrij herhaalboekingen bij Corendon zouden kunnen doen, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van het vereiste, aan de inspanningen van Prijsvrij toe te rekenen, (aanzienlijke) voordeel. De onderdelen 1a en 1b kunnen daarom niet slagen.