In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2021 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende het griffierecht niet had betaald. Belanghebbende had eerder een beroep gedaan op betalingsonmacht, maar het Hof oordeelde dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht. De zaak begon met een hoger beroep dat op 30 januari 2020 was ingediend, maar de griffierechten waren niet tijdig voldaan. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende en zijn vennoten, [A] en [B], niet in aanmerking kwamen voor vrijstelling van het griffierecht, omdat hun gezamenlijke inkomen de 90%-norm van de bijstandsnorm overschreed. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende en de bijbehorende bewijsstukken beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het verzet ongegrond was. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de voorwaarden waaronder betalingsonmacht kan worden erkend.