Uitspraak
in eerste aanleg: verzoeker,
[verzoeker],
[verweerster],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter, die zijn verzoek tot vernietiging van de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst had afgewezen. De kernvraag was of verzoeker in november 2015 een arbeidsovereenkomst had gesloten met de inmiddels overleden mevrouw C, waardoor hij in dienst zou zijn getreden bij verweerster, Research Group B.V. De kantonrechter oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst was, en daarom kwam hij niet toe aan de vraag of de opzegging op de juiste wijze had plaatsgevonden.
Verzoeker was het niet eens met dit oordeel en verzocht in hoger beroep om vernietiging van de opzegging en doorbetaling van zijn loon, of subsidiair om een billijke vergoeding van € 15.000. Verweerster betwistte dat er een arbeidsovereenkomst was en stelde dat verzoeker geen werkzaamheden voor haar had verricht, maar enkel voor mevrouw C in haar privé-sfeer. Het hof oordeelde dat verzoeker zijn stellingen in hoger beroep niet had onderbouwd en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst was.
Het hof verwierp het hoger beroep van verzoeker en veroordeelde hem in de proceskosten van verweerster. Het hof concludeerde dat er geen reden was om verzoeker te veroordelen in de werkelijke proceskosten, omdat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. De beslissing van het hof werd op 24 februari 2021 uitgesproken.