ECLI:NL:GHARL:2021:1464

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
200.235.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wilsbekwaamheid en testamentaire beschikkingen in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de wilsbekwaamheid van de erflaatster centraal in het kader van haar testamentaire beschikkingen. De zaak betreft een hoger beroep dat is ingediend door appellanten, die in eerste aanleg als eisers optraden. De appellanten betwisten de wilsbekwaamheid van de erflaatster ten tijde van het opstellen van haar testamenten op 28 februari 2008 en 16 oktober 2008. Het hof heeft in een eerdere tussenuitspraak van 16 juni 2020 de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het vervolg van de procedure. Tijdens de procedure hebben beide partijen hun standpunten en bewijsstukken ingediend, waaronder medische dossiers en deskundigenadviezen.

De appellanten hebben aangevoerd dat de erflaatster, op basis van het medisch dossier, wilsbekwaam was en dat hun vorderingen voor toewijzing gereed liggen. De geïntimeerden hebben echter een tegenstrijdig deskundigenadvies overgelegd, waaruit blijkt dat er twijfels zijn over de wilsbekwaamheid van de erflaatster. Het hof heeft geconcludeerd dat er onvoldoende duidelijkheid is over de wilsbekwaamheid en heeft besloten een onafhankelijke deskundige te benoemen om de situatie verder te onderzoeken. De deskundige zal partijen de gelegenheid geven om opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en de kosten van het deskundigenonderzoek zullen door beide partijen worden gedragen.

Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de benoeming van de deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden totdat de partijen hun standpunten hebben ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.235.422
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 305773)
arrest van 16 februari 2021
in de zaak van

1.[appellante1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2.
[appellante2],
wonende te [woonplaats2] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. T.H.I.M. Pierik,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats3] ,
advocaat: mr. A.J.C.M. van Acht,
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats3] ,
advocaat: mr. A.J.C.M. van Acht,
3.
[geïntimeerde3],
wonende te [woonplaats4] ,
advocaat: mr. A.J.C.M. van Acht,
4.
[geïntimeerde4],
wonende te [woonplaats5] ,
5.
[geïntimeerde5],
wonende te [woonplaats6] ,
6.
[geïntimeerde6],
wonende te [woonplaats7] ,
7.
[geïntimeerde7],
wonende te [woonplaats7] ,
8.
[geïntimeerde8],
wonende te [woonplaats1] ,
9.
[geïntimeerde9],
wonende te [woonplaats8] ,
10.
[geïntimeerde10],
wonende te [woonplaats9] ,

11.[geïntimeerde11] ,

wonende te [woonplaats7] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [geïntimeerden]

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 juni 2020 hier over.
1.2
Beide partijen hebben vervolgens op de roldatum 15 september 2020 zich bij akte uitgelaten omtrent het vervolg van de procedure. [geïntimeerden] hebben bij hun akte nog een productie overgelegd en bij rolbericht van diezelfde datum bezwaar gemaakt tegen de door [appellanten] genomen akte.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
[geïntimeerden] hebben bij voormeld rolbericht bezwaar gemaakt tegen de door [appellanten] genomen akte, en verzoekt het hof deze, behoudens het onder de punten 18 en 19 van die akte gesteld, buiten beschouwing te laten. Dit omdat [appellanten] in de akte allerlei inhoudelijke, ook nieuwe feitelijke stellingen innemen.
2.2
Het hof oordeelt als volgt. Artikel 347 lid 1 Rv bepaalt dat in hoger beroep een conclusie van antwoord worden genomen. Dus niet twee conclusies. Het hof heeft partijen in het tussenarrest van 16 juni 2020 alleen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het vervolg van de procedure. Het hof zal dus de stellingen voor zover die niet daarop zien buiten beschouwing laten, behalve voor zover het hof daarop uit procedureel oogpunt in het navolgende een reactie noodzakelijk acht.
2.3
[appellanten] wijzen er in hun akte op dat [naam1] niet de medisch adviseur van mr. Pierik is, maar dat hij de huisarts was van erflaatster, en dat hij het medisch dossier van erflaatster destijds ingevolge het vonnis van de voorzieningenrechter rechtstreeks aan de (partij)deskundige [naam2] ter beschikking heeft gesteld.
[appellanten] menen dat gelet op het medisch dossier hun vorderingen voor toewijzing gereed liggen. Indien het hof daar (vooralsnog) anders over denkt, verzoeken zij het hof een onafhankelijk deskundige te benoemen.
2.4
[geïntimeerden] hebben het medisch dossier laten beoordelen door de heer [naam3] , specialist ouderengeneeskunde. Zijn advies hebben zij als productie overgelegd. In dit niet ondertekende stuk gedateerd 27 juli 2020, dat kennelijk een antwoord is op een e-mail van mr. Van Acht van 1 juli 2020, staat (voor zover hier relevant) het volgende:
“Over de periode rond 2008 is er relatief weinig informatie te vinden. De huisarts was behandelaar van mevrouw en heeft haar maar af en toe gezien. Het lijkt erop dat het een gezonde dame op leeftijd was. In 2008 wordt mevrouw opgenomen met een darmbloeding in het ziekenhuis. In de ontslagbrief wordt aangegeven dat mevrouw wat vergeetachtig is tijdens de opname. Hieruit is niet op te maken dat mevrouw dement en nog belangrijker niet meer handelingsbekwaam zou zijn. Rectaal bloedverlies, opname in een ziekenhuis gecombineerd met de hoge leeftijd kan al reden genoeg zijn om wat in de war, vergeetachtig te worden.
In de CIZ papieren van 25-4-2008 staat eveneens te lezen dat er sprake zou zijn van vergeetachtigheid. Hier geldt eveneens dat hieruit verder niets is op te maken over de handelingsbekwaamheid van mevrouw.
Uiteindelijk is door collega [naam4] de diagnose dementie gesteld. (2011) Eerder is hij niet bij mevrouw in consult gevraagd vanwege verdenkingen bij de huisarts over het cognitief functioneren van mevrouw.
In de e-mail correspondentie met Viatence d.d. 3 januari 2017 lijkt het alsof het altijd zo is dat er een direct verband is tussen het hebben van een BOPZ status en dementie of het zelfstandig wonen en dementie. Dit verband is er in beide gevallen niet zo direct als het lijkt. Niet iedereen die een dementie heeft heeft een BOPZ indicatie en niet iedereen met een dementie kan niet meer zelfstandig wonen (met of zonder lichte zorg).
Mijn conclusie is dat het met de gegevens welke ik heb ontvangen niet mogelijk is om tot een eenduidig oordeel te komen over de wilsbekwaamheid, handelingsbekwaamheid van mevrouw (…), ten tijde van het opstellen van haar laatste twee testamenten op respecitevelijk 28 februari 2008 en 16 oktober 2008. (…)”
Volgens [geïntimeerden] liggen de vorderingen van [appellanten] voor afwijzing gereed.
2.5
Nu de twee partij-deskundigen tot verschillende conclusies komen omtrent de vraag of erflaatster ten tijde van het maken van haar uiterste wilsbeschikking op16 oktober 2008 en op 28 februari 2008 al dan niet wilsbekwaam was, zal het hof een onafhankelijk deskundige benoemen om te rapporteren.
2.6
De deskundige dient bij het onderzoek partijen de gelegenheid te geven opmerkingen te maken en verzoeken te doen.
2.7
Het hof zal bepalen dat partij [appellanten] alle processtukken aan de deskundige ter beschikking zal stellen.
2.8
Het hof is voornemens als deskundige te benoemen [naam5] , specialist Ouderengeneeskunde en Hoogleraar ouderengeneeskunde en ethiek van de zorg, verbonden aan het centrum voor wilsbekwaamheidsvragen van het VU medisch centrum in Amsterdam, tenzij partijen eensluidend een andere deskundige voorstellen.
2.9
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige, de aan de deskundige voor te leggen vragen, en de kosten van de deskundige.
2.1
De kosten worden voorshands geschat op € 8.000,- inclusief BTW. Het hof is voornemens te bepalen dat het voorschot, dat het hof zal bepalen op € 8.000,-ten behoeve van de kosten van het deskundigenbericht door beide partijen bij helfte zal worden gedragen. De deskundige zal de opdracht uitvoeren onder leiding van een raadsheer-commissaris. In afwachting van de uitlating door partijen omtrent het aangekondigde deskundigen onderzoek zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1
stelt partijen in de gelegenheid zich
uiterlijk binnen drie weken na de datum van dit arrest bij akteuit te laten over het deskundigenonderzoek als bedoeld in rechtsoverwegingen 2.5 tot en met 2.10;
3.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.H.H.A. Moes, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2021.