In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011, opgelegd aan belanghebbende. De Inspecteur had het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
Belanghebbende, die gedurende het jaar 2011 in Nederland woonde, had aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.426, maar had een bedrag van € 1.006 niet verantwoord. De Inspecteur legde een navorderingsaanslag op, die door belanghebbende werd bestreden. Het Hof oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden met 29 maanden, wat recht gaf op een immateriële schadevergoeding van € 2.500. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, handhaafde de navorderingsaanslag en kende belanghebbende proceskostenvergoeding toe van in totaal € 4.005.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een tijdige behandeling van belastingzaken en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur verantwoordelijk was voor de schadevergoeding en de proceskosten, en dat de redelijke termijn in hoger beroep niet was overschreden.