ECLI:NL:HR:2021:168
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over proceskostenvergoeding in belastingzaak tegen gemeente Amsterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een veroordeling in de proceskosten naar aanleiding van een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 24 maart 2020, waartegen belanghebbende cassatie heeft ingesteld, is aan deze uitspraak gehecht.
De Hoge Raad heeft in eerdere arresten, waaronder ECLI:NL:HR:2019:1614, de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. Het Hof had in zijn uitspraak de proceskostenvergoeding voor de procedure bij de Rechtbank en het Gerechtshof Amsterdam vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Belanghebbende stelde dat het Hof ten onrechte geen halve punt had toegekend voor de conclusie van repliek die hij had ingediend in de procedure bij het Gerechtshof Amsterdam.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel van belanghebbende slaagde. Het Hof had inderdaad een halve punt moeten toekennen voor de conclusie van repliek. De Hoge Raad heeft de proceskostenvergoeding voor de procedure bij het Gerechtshof Amsterdam opnieuw berekend en vastgesteld op € 801, waardoor de totale proceskostenvergoeding voor de procedures in bezwaar, bij de Rechtbank en bij het Gerechtshof Amsterdam op € 1.587 komt. De Hoge Raad heeft het College veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en heeft de proceskostenvergoeding voor belanghebbende vastgesteld op € 2.136 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.