Uitspraak
bij de voorzieningenrechter: eiser in de zaak met nummer 525814 en gedaagde in de zaak met nummer 525722,
[appellant],
1.Swifterwint B.V.,
Swifterwint,
Swifterwint op Land,
Swifterwint c.s.,
1.De procedure bij de voorzieningenrechter
2.De procedure bij het hof
3.3. Waar gaat deze zaak over?
4.4. De relevante feiten en de beslissing van de voorzieningenrechter
4.3 [appellant] en de vereniging hebben op 15 juni 2017 een overeenkomst gesloten, waarin [appellant] zich heeft verplicht om medewerking te verlenen aan de realisatie van het project. Op grond van deze overeenkomst zal [appellant] onder meer meewerken aan de vestiging op zijn gronden van de noodzakelijke zakelijke rechten, de tijdige sanering van de oude bestaande windmolen op zijn perceel en aan werkzaamheden op zijn gronden ten behoeve van de realisatie van het project (hierna: de overeenkomst). De rechten en verplichtingen uit deze overeenkomst zijn door de vereniging overgedragen aan Swifterwint c.s. [appellant] had daar al bij voorbaat mee ingestemd.
€ 10.000,- en een variabel deel van € 5.000,-) en een eenmalige vergoeding van € 20.000,- ter verbetering van de woning gericht op het verminderen van geluidshinder, zal worden bestemd als molenaarswoning en dat RD 11 ’s-nachts zal stilstaan. Verder is overeengekomen dat [appellant] zijn zienswijze zal intrekken, dat partijen over en weer (naar het hof begrijpt: voor het verleden) geen aanspraak zullen maken op schadevergoeding en/of verschuldigde boetes en dat [appellant] het kort geding zal intrekken.
In artikel 13 Van de vaststellingsovereenkomst is bepaald:
“
Partijen zijn niet onder druk gezet om deze Overeenkomst aan te gaan, zij hebben voldoende tijd gehad om de gevolgen daarvan te overdenken en zij hebben zich laten adviseren door juridische specialisten. Partijen doen afstand van het recht om deze Overeenkomst te (doen) vernietigen en/of te ontbinden.”
6 november 2019 [2] de door diverse (rechts)personen tegen deze besluiten ingestelde beroepen niet-ontvankelijk of ongegrond verklaard.
Bij vonnis in kort geding van 9 april 2021 (kort geding 2) [4] is [appellant] veroordeeld om de bestaande windmolen, inclusief bijbehorende werken en fundering, uiterlijk op 30 juni 2021, verwijderd te hebben en verwijderd te houden. Daarnaast is [appellant] veroordeeld om alle noodzakelijke (rechts)handelingen te verrichten, vergunningen en ontheffingen aan te vragen en leges en heffingen te voldoen om te bewerkstelligen dat de bestaande windmolen uiterlijk op 30 juni 2021 kan worden verwijderd. Verder is bepaald dat [appellant] de noodzakelijke vergunningen hiervoor uiterlijk voor 1 mei 2021 dient te hebben aangevraagd en dat de bestaande windmolen binnen zeven dagen na de betekening van dat vonnis bij Liander wordt afgemeld. Ten slotte is [appellant] veroordeeld om onvoorwaardelijke medewerking te verlenen en te blijven verlenen aan de in opdracht van Swifterwint c.s. ten behoeve van het project nieuw te plaatsen windmolen (RD-11) te verrichten werkzaamheden, door onder meer toegang te verlenen tot zijn percelen en werkzaamheden op zijn percelen toe te staan. Deze veroordelingen zijn gekoppeld aan een dwangsomveroordeling van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [appellant] niet aan deze veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt.
5 mei 2021 heeft [appellant] bij de gemeente Dronten een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het saneren van de bestaande windmolen. Op 12 mei 2021 heeft [appellant] melding gedaan bij de Omgevingsdienst in verband met het slopen van de bestaande windmolen.
30 juni 2021 over de milieubeoordeling voor windturbinenormen. In deze brief is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
(…) Dit heeft tot gevolg dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen niet meer van deze algemene regels kan worden uitgegaan, totdat voor de windturbinebepalingen in het Abm en de Arm een plan-MER is verricht en op basis daarvan de algemene regels worden gehandhaafd of aangepast. (…).
Ik ga er op basis van de uitspraak van de Raad van State vanuit dat bestaande windturbineparken in bedrijf kunnen blijven. De uitspraak heeft niet tot gevolg dat bestaande vergunningen of bestemmingsplannen niet meer geldig zijn. De uitspraak leidt er immers niet toe dat vergunningen of bestemmingsplannen van rechtswege komen te vervallen.
- Swifterwint c.s. te veroordelen de aanleg, bouw en exploitatie van het project te staken;
- Swifterwint c.s. te veroordelen de door of namens haar aangebrachte of veroorzaakte milieuverontreiniging op of in de directe omgeving van zijn perceel te verwijderen;
- Swifterwint c.s. te verbieden de dwangsommen te executeren.
- hen te machtigen om de percelen van [appellant] te (doen) betreden en (a) zelf over te gaan tot het (laten) afsluiten van het elektriciteitsnet van de bestaande windmolen en het (laten) verwijderen van die windmolen, inclusief bijbehorende werken en fundering en (b) de noodzakelijke werkzaamheden te verrichten in het kader van het project en de nieuw te plaatsen windmolen RD 11, waaronder begrepen het realiseren van RD 11;
- [appellant] te veroordelen deze werkzaamheden te gedogen en zijn percelen daarvoor te ontruimen;
- [appellant] te veroordelen tot vergoeding van de door Swifterwint c.s. op basis van de machtiging te maken kosten.
veroordeeld in de proceskosten.
[appellant] en staan er in de nabije toekomst andere werkzaamheden gepland.
.
5.5. De beoordeling van het geschil
toewijsbaar.
- Tussen partijen staat (terecht) niet ter discussie dat, gelet op het Nevele-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie) van 25 juni 2020 [7] , bij de vergunningverlening voor het project ten onrechte, want in strijd met de SBM-richtlijn, geen plan-MER is gemaakt, zoals de ABRvS ook heeft beslist in de zaken betreffende de windparken Delfzijl Zuid en Goyerbrug Houten.
- Uit dat arrest volgt ook dat de strijdigheid met de SMB-richtlijn ook gevolgen kan hebben voor al verleende en onherroepelijke vergunningen. Het Hof van Justitie overwoog op dit punt onder meer:
“83 Volgens het in artikel 4, lid 3, VWEU neergelegde beginsel van loyale samenwerking zijn de lidstaten verplicht de onwettige gevolgen van een dergelijke schending van het Unierecht ongedaan te maken. Hieruit volgt dat de bevoegde nationale autoriteiten, inclusief de nationale rechterlijke instanties waarbij beroep is ingesteld tegen een nationale handeling die in strijd met het Unierecht is vastgesteld, verplicht zijn om in het kader van hun bevoegdheden alle noodzakelijke maatregelen te treffen om het verzuim van een milieubeoordeling te herstellen. Dit kan er, voor een „plan” of „programma” dat is vastgesteld zonder rekening te houden met de verplichting een milieubeoordeling te verrichten, bijvoorbeeld in bestaan dat maatregelen tot opschorting of nietigverklaring van dit plan of programma worden vastgesteld (zie in die zin arrest van 28 juli 2016, Association France Nature Environnement, C379/15, EU:C:2016:603, punten 31 en 32) en dat een reeds verleende vergunning wordt ingetrokken of opgeschort teneinde een dergelijke beoordeling alsnog te verrichten [zie in die zin arrest van 12 november 2019, Commissie/Ierland (Windturbinepark te Derrybrien), C261/18, EU:C:2019:955, punt 75 en aldaar aangehaalde rechtspraak].(…)89 Die nietigverklaring zou volgens de in punt 83 van het onderhavige arrest aangehaalde beginselen ook moeten plaatsvinden indien blijkt dat de uitvoering van het windturbineparkproject al is gestart of zelfs al is afgerond.”- Gelet op het voorgaande kan er niet van worden uitgegaan dat de voor het project verleende vergunningen onherroepelijk en onaantastbaar zijn. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat ook Swifterwint c.s. daar ook niet vanuit gaan. Een van hun advocaten heeft toen verklaard dat er naar verwachting een herstelvergunning zal komen.
- Dat de verleende vergunningen voor het project hersteld of aangevuld zullen worden, betekent niet, en zeker niet zonder meer, dat de inhoudelijke normen in die vergunningen (substantieel) zullen afwijken van die van de verleende vergunningen. De procedure die gevolgd is om tot de vergunningen te komen, voldoet niet aan de SMB-richtlijn, omdat geen plan-MER is gemaakt, maar dat betekent nog niet dat indien alsnog een plan-MER wordt gemaakt dat resulteert in andere, strengere normen. [appellant] heeft dat wel gesteld, maar in het licht van het gemotiveerde verweer van Swifterwint c.s. onvoldoende onderbouwd. Het hof kan daar in het kader van dit kort geding niet vanuit gaan.
- Allereerst is van belang dat [appellant] niet een willekeurige omwonende is die, geheel tegen zijn wil, wordt geconfronteerd met de plaatsing van zeer grote windmolens in de onmiddellijke omgeving van zijn woning. [appellant] is, zoals hiervoor is vastgesteld, lid geworden van de vereniging en heeft met de vereniging een overeenkomst gesloten over de bouw en plaatsing van windmolens op zijn terrein. Nadien heeft hij met Swifterwint c.s. een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin nadere afspraken zijn gemaakt over de bouw en plaatsing van die windmolens. Op grond van deze overeenkomsten ontvangt [appellant] een vergoeding voor de plaatsing van windmolens op zijn perceel en in de onmiddellijke omgeving van zijn perceel. Tegenover de hinder die de windmolens voor [appellant] meebrengen staat dan ook een vergoeding, die bepaald geen symbolisch karakter heeft. Bovendien zijn in de vaststellingsovereenkomst afspraken gemaakt - onder meer over het buiten bedrijf stellen van RD-11 in de nachtelijke uren en het isoleren van de woning van [appellant] - om hinder te verminderen. Gelet op deze context - [appellant] heeft niet alleen ‘lasten maar ook ‘lusten’ van de in de omgeving van zijn woning te plaatsen windmolens en er zijn concrete afspraken met hem gemaakt over het verminderen van de hinder - ligt het niet voor de hand dat de bodemrechter zal oordelen dat de (overeengekomen) plaatsing van de windmolens voor [appellant] ontoelaatbare, onrechtmatige, hinder oplevert.
- Bovendien ligt aan het Rijksinrichtingsplan een milieueffectrapportage ten grondslag, waarin ook onderzoek is gedaan naar de effecten van de windmolens zoals geluidsoverlast en slagschaduw en waarin ook aandacht is besteed aan de gezondheidseffecten. Dit onderzoek voldoet weliswaar niet aan de eisen die de SBM-richtlijn stelt, maar [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat indien wel een onderzoek wordt verricht dat aan de SBM-richtlijn voldoet de uitkomsten daarvan voor de relevante aspecten zullen verschillen van de uitkomsten van de milieueffectrapportage. Er kan dan ook niet voorshands van worden uitgegaan dat uit dat onderzoek naar voren zal komen dat sprake is van onaanvaardbare gezondheidseffecten. [appellant] heeft dat ook niet aannemelijk gemaakt met de door hem overgelegde informatie over gezondheidseffecten van windmolens. Die informatie heeft een algemeen karakter en is niet toegespitst op de situatie van [appellant] .
beroep - of Swifterwint c.s. wel voldoende belang hebben bij hun vordering tot nakoming van de overeenkomsten nu de vergunningen voor het project (mogelijk) op losse schroeven staan, in elk geval minder onaantastbaar lijken dan normaal het geval is bij vergunningen waartegen geen rechtsmiddel meer kan worden aangewend. Indien het project er, mogelijk, uiteindelijk toch niet (overeenkomstig de nu geldende plannen) komt, is twijfelachtig of Swifterwint c.s. wel voldoende belang hebben bij het op korte termijn verrichten van bouwwerkzaamheden ter uitvoering van die plannen.
Verontreiniging5.24 Volgens [appellant] hebben Swifterwint c.s. op de inrit die leidt naar zijn akker verharding aangebracht. In de verharding zijn stoffen aanwezig die schadelijk zijn voor de gezondheid. Swifterwint c.s. dienen de verharding te verwijderen, omdat het aanbrengen ervan niet alleen in strijd is met het Unierecht maar vanwege de aanwezigheid van schadelijke stoffen ook onrechtmatig is jegens [appellant] .
- kort gezegd tot nakoming door [appellant] van de overeenkomsten - toewijsbaar zijn, en die van [appellant] - kort gezegd: tot staking van de executie van het eerdere vonnis in kort geding, tot staking van de bouwwerkzaamheden voor het project en tot ongedaanmaking van wat al is gedaan - niet.