ECLI:NL:RBMNE:2021:1411

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
C/16/518275 / KL ZA 21-62
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst inzake de realisatie van een windmolenpark en de gevolgen van dwaling

In deze zaak vorderden de besloten vennootschappen Swifterwint B.V. en Swifterwint op Land B.V. (hierna: Swifterwint c.s.) in kort geding dat de gedaagde, een grond- en woningeigenaar, zou worden veroordeeld om medewerking te verlenen aan de sanering van een bestaande windmolen op zijn perceel en de plaatsing van een nieuwe windmolen (RD-11) in het kader van het project 'Windplan Blauw'. De gedaagde had eerder een overeenkomst met de Vereniging SwifterwinT ondertekend, waarin hij zich verbond om het project te steunen. Echter, hij stelde dat de realisatie van het project in strijd was met het Unierecht en dat de verleende vergunningen nietig waren, omdat deze niet met een milieueffectrapport (MER) waren getoetst. De voorzieningenrechter oordeelde dat Swifterwint c.s. een spoedeisend belang had bij de vorderingen, omdat vertraging in het project aanzienlijke financiële schade zou kunnen veroorzaken. De rechter verwierp de verweren van de gedaagde, waaronder het beroep op dwaling, en oordeelde dat de gedaagde gehouden was om zijn verplichtingen uit de overeenkomst na te komen. De vorderingen van Swifterwint c.s. werden toegewezen, met inbegrip van een dwangsom voor het geval de gedaagde niet aan de veroordelingen voldeed. In reconventie werden de vorderingen van de gedaagde afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/518275 / KL ZA 21-62
Vonnis in kort geding van 9 april 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWIFTERWINT B.V.,
gevestigd te Swifterbant,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWIFTERWINT OP LAND B.V.,
gevestigd te Swifterbant,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. H.A. Bijkerk te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht.
Partijen zullen hierna Swifterwint c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 maart 2021, met 26 producties
  • de akte overlegging producties 27 en 28 van Swifterwint c.s.
  • de conclusie van antwoord en van (voorwaardelijke) eis in reconventie, met 14 producties
  • de mondelinge behandeling van 19 maart 2021
  • de pleitnota van Swifterwint c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Swifterwint c.s. is initiatiefnemer en exploitant van een in de gemeenten Dronten en Lelystad te realiseren windmolenpark genaamd “Windplan Blauw” (hierna te noemen: het project). In het gebied waar het project wordt gerealiseerd staan nu 74 windmolens. De bestaande windmolens zullen worden vervangen door 61 grotere windmolens met meer vermogen. [gedaagde] is één van de grond- en woningeigenaren in het gebied waar het project gerealiseerd zal worden.
2.2.
Ten behoeve van het project is de Vereniging SwifterwinT (hierna te noemen: de Vereniging) opgericht met het doel om het gebied te verenigen, te organiseren en draagvlak voor het project te creëren. [gedaagde] is op 24 april 2017 lid geworden van de Vereniging.
2.3.
Op 15 juni 2017 is [gedaagde] een overeenkomst aangegaan met de Vereniging, waarin, onder meer, is opgenomen dat [gedaagde] door ondertekening verklaart het project te steunen en dat hij zich verbindt aan de ontwikkeling en realisatie van het project, conform de in de overeenkomst opgenomen rechten en verplichtingen.
2.4.
Vervolgens heeft het project vorm gekregen, wat is neergelegd in het Rijksinpassingsplan voor het project (hierna: het Rijksinpassingsplan). Het project voorziet onder meer in de sanering van de bestaande windmolen op het perceel van [gedaagde] . Deze windmolen is eigendom en wordt geëxploiteerd door [gedaagde] . Volgens de plannen maakt deze windmolen plaats voor een nieuwe windmolen (genaamd: RD-11) op het perceel van [gedaagde] . Verder voorziet het project in de oprichting van een nieuwe windmolen (genaamd: RD-10) in de nabijheid van het perceel en de woning van [gedaagde] .
2.5.
Tussen partijen is eerder een geschil ontstaan naar aanleiding van het Rijksinpassingsplan. Om dit geschil op te lossen is op 21 september 2018 tussen enerzijds (onder meer) Swifterwint c.s., en anderzijds [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten, waarin onder andere het volgende is opgenomen:
“[…] Na diverse besprekingen, […], hebben Partijen op vrijdag 14 september 2018 overeenstemming bereikt ter beslechting van het tussen hen bestaande Geschil en wensen deze overeenstemming vast te leggen in de onderhavige vaststellingsovereenkomst […];
PARTIJEN ZIJN HET NAVOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
[…]
13. Partijen zijn niet onder druk gezet om deze Overeenkomst aan te gaan, zij hebben voldoende tijd gehad om de gevolgen daarvan te overdenken en zij hebben zich laten adviseren door juridisch specialisten. Partijen doen afstand van het recht om deze Overeenkomst te (doen) vernietigen en/of te ontbinden.
[…]”
2.6.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 27 november 2020 is de volgende veroordeling tegen [gedaagde] uitgesproken:
“5.1. veroordeelt [gedaagde] om de overeenkomst na te komen door binnen 24 uur na betekening van dit vonnis mee te werken aan de vestiging van het opstalrecht en erfdienstbaarheden, door ondertekening van de volmacht met een gelegaliseerde handtekening,
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde] aan de bovenstaande veroordeling geen gehoor geeft, dit vonnis in de plaats treedt van de gelegaliseerde handtekening van [gedaagde] onder de volmacht,
[…]”
Voorts is in het vonnis overwogen:
“4.7. Volledig onderzoek naar de betekenis voor deze zaak van het ontbreken van een milieubeoordeling voor het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter buiten het bestek van dit kort geding. In ieder geval is het niet zo dat in die mate waarschijnlijk is geworden dat dat besluit en die regeling hun geldigheid geheel of gedeeltelijk zouden verliezen en dat ten gevolge daarvan door Swifterwint c.s. de windturbines, ondanks de door [gedaagde] niet betwiste onherroepelijkheid van de verleende omgevingsvergunningen, niet opgericht zouden mogen worden, dat Swifterwint c.s. thans geen belang meer zou hebben bij het vestigen van het recht van opstal en de erfdienstbaarheden. Dit verweer van [gedaagde] staat dan ook aan een veroordeling tot medewerking aan het vestigen van het recht van opstal en de erfdienstbaarheden niet in de weg.”
2.7.
[gedaagde] is in hoger beroep gegaan van het hiervoor genoemde vonnis.
2.8.
Op 14 december 2020 zijn bij notariële akte ten behoeve van de realisatie van een nieuwe windturbine (met nummer RD-11) een opstalrecht en erfdienstbaarheden op het perceel van [gedaagde] gevestigd. [gedaagde] heeft de hiervoor noodzakelijke volmacht op 1 december 2020 ‘onder protest’ ondertekend.
2.9.
Met een e-mailbericht van 5 februari 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] , onder meer, het volgende geschreven:
“[…]
Voor cliënt staat voorop dat de realisatie en exploitatie van het onderhavige windpark is strijd is met dwingende regels van het Unierecht. De hier te lande gehanteerde normen voor windturbines zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling zijn niet vooraf MER getoetst. Daarmee wordt in strijd gehandeld met het Unierecht, als gevolg waarvan de in beginsel onherroepelijk geworden vergunningen nietig c.q. vernietigbaar zijn. Ik verwijs met name naar het Nevele-arrest van het Europese Hof van 25 juni 2020.
In verband met dit arrest heeft de Raad van State de behandeling van bezwaren tegen windparken vooruitgeschoven, […] De vaste jurisprudentie op dit punt […] staat dus inmiddels volledig ter discussie. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat de RvS […] prejudiciële vragen gaat stellen aan het Europese Hof […].
Cliënt constateert dat de vergunningverlening voor het windpark nietig of vernietigbaar is. Het park zal dus niet, althans niet op de wijze waarop partijen dat bij aanvang van de oorspronkelijke overeenkomst voor ogen stond gerealiseerd kunnen worden.
[…]
Cliënt is vooralsnog niet van zins vrijwillig zijn medewerking aan sloop en verwijdering te geven en schadelijke werkzaamheden op zijn grondgebied te laten uitvoeren. Zijn standpunt op dit moment is ook dat dit in het licht van het voorgaande bestuursrechtelijk en civielrechtelijk als onrechtmatig aan te merken.
[…]”
2.10.
Swifterwint c.s. heeft de advocaat van [gedaagde] met een brief van 8 februari 2021, onder meer, het volgende geschreven:
“SwifterwinT verzoekt en voor zover nodig sommeert uw cliënt hierbij voor de laatste maal om zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst SwifterwinT na te komen. Deze brief geldt als een ingebrekestelling. Graag vernemen wij uiterlijk donderdag 11 februari a.s. dat uw cliënt volledige medewerking zal verlenen aan (de bouw van) het project in dat kader:
- Alle in het kader van het project benodigde werkzaamheden op zijn terrein zal toestaan;
- Alle in het kader van de sanering van de huidige turbine benodigde voorbereidingen zal treffen.
Mocht uw cliënt niet aan deze sommatie voldoen, dan laat hij ons geen andere keuze dan op straffe van een dwangsom in kort geding nakoming van zijn verplichtingen te verlangen. […]”
2.11.
Op 17 en 22 februari 2021 heeft (de advocaat van) Swifterwint c.s. herinneringen verzonden en is [gedaagde] nogmaals gesommeerd tot nakoming. [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan deze sommaties.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Swifterwint c.s. vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om de bestaande windmolen, inclusief bijbehorende werken en fundering, uiterlijk op 30 juni 2021, verwijderd te hebben en te houden;
[gedaagde] veroordeelt om tijdig alle benodigde (rechts)handelingen te verrichten, vergunningen en ontheffingen aan te vragen en leges en heffingen te voldoen om te bewerkstelligen dat de bestaande windmolen, uiterlijk op 30 juni 2021, kan worden verwijderd, met bepaling dat de benodigde vergunningen hiervoor uiterlijk voor 1 april 2021 dienen te zijn aangevraagd en dat de bestaande windmolen binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis bij Liander wordt afgemeld;
[gedaagde] veroordeelt om onvoorwaardelijke medewerking te verlenen en te blijven verlenen aan de in opdracht van Swifterwint c.s. ten behoeve van het project nieuw te plaatsten windmolen (RD-11) te verrichten werkzaamheden, door onder meer toegang te verlenen tot zijn percelen en werkzaamheden op zijn percelen toe te staan;
althans – subsidiair – in goede justitie voorzieningen te treffen die recht doen aan de belangen van Swifterwint c.s.;
[gedaagde] veroordeelt tot het betalen van een dwangsom indien hij nalaat om aan deze tegen hem uit te spreken veroordelingen te voldoen;
en daarbij [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft Swifterwint c.s. het navolgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] is gehouden om de afspraken die zijn neergelegd in de overeenkomst uit 2017 en de vaststellingsovereenkomst uit 2018 na te komen. Om [gedaagde] te bewegen zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de notariële akte tot het verlenen van de noodzakelijke erfdienstbaarheden was een eerder vonnis in kort geding noodzakelijk. Thans ligt [gedaagde] wederom dwars, door niet over te gaan tot het verwijderen (saneren) van de huidige windmolen, die op zijn grond staat en door Swifterwint c.s., en ingeschakelde derden, te verhinderen de noodzakelijke voorbereidende werkzaamheden op zijn grond te treffen, voor het plaatsen van de nieuwe windmolen (RD-11). Swifterwint c.s. heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen. Door de weigerachtige houding van [gedaagde] dreigt het hele project kostbare vertraging op te lopen en dreigt Swifterwint c.s. subsidies voor het project mis te lopen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Net als ten tijde van het kort geding in november 2020, heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat het project, in de vorm waarin het thans door Swifterwint c.s. wordt gerealiseerd, in belangrijke opzichten afwijkt van het project waaraan [gedaagde] zich destijds in de overeenkomst heeft verbonden. Als [gedaagde] bij het sluiten van de overeenkomst bekend was geweest met de (eenzijdige) wijzingen, die Swifterwint c.s. heeft doorgevoerd, dan had hij de overeenkomst niet gesloten. [gedaagde] beroept zich dan ook op vernietiging van de overeenkomst, op grond van dwaling, dan wel het uitoefenen van ongeoorloofde dwang door Swifterwint c.s. (bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst). Mocht een beroep op dwaling niet slagen, dan meent [gedaagde] dat de werking van de (gewijzigde) overeenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid aan Swifterwint c.s. moet worden ontzegd, zodat de vorderingen in dit kort geding niet kunnen worden toegewezen. [gedaagde] heeft voorts wederom gewezen op recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juni 2020 (ECLI:EU:C:2020:503) die, volgens [gedaagde] , maakt dat de (inmiddels verleende en onherroepelijke) vergunningen voor het project nietig zijn. Daaruit volgt dat geen medewerking kan worden gevorderd of afgedwongen van activiteiten gebaseerd op vergunningen die geacht moeten worden nooit te hebben bestaan. [gedaagde] heeft derhalve geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Swifterwint c.s. en hij heeft enkele – hierna te noemen te bespreken – (voorwaardelijke) vorderingen in reconventie ingediend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert (in voorwaardelijke reconventie) – verkort en zakelijk weergegeven – dat de voorzieningenrechter:
1. de overeenkomst(en) tussen Swifterwint c.s. en [gedaagde] vernietigt, althans Swifterwint c.s. verbiedt hieraan jegens [gedaagde] enige aanspraak te ontlenen;
2. de voor de realisatie van het windpark verleende vergunningen nietig verklaart of vernietigt, althans Swifterwint c.s. verbiedt hieraan jegens [gedaagde] enige aanspraak te ontlenen;
3. Swifterwint c.s. veroordeelt tot betaling van een dwangsom, indien Swifterwint c.s. nalaat om aan deze veroordelingen te voldoen;
4. voorts aan het Hof van Justitie te Luxemburg de in de conclusie van eis in reconventie genoemde prejudiciële vragen stelt;
5. voorwaardelijk, namelijk in het geval [gedaagde] wordt veroordeeld tot medewerking aan sanering, Swifterwint c.s. veroordeelt tot betaling van een voorschot op de door [gedaagde] geleden en nog te lijden schade van € 100,000,00 en op de door [gedaagde] gemaakte kosten van rechtsbijstand van € 25.000,00;
6. en daarbij Swifterwint c.s. veroordeelt in de kosten van dit geding (in reconventie), inclusief de nakosten.
4.2.
Swifterwint c.s. voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De voorzieningenrechter is gebleken van een voldoende spoedeisend belang van Swifterwint c.s. bij haar vorderingen om in kort geding te kunnen worden ontvangen, nu zij hieraan – onbetwist – ten grondslag heeft gelegd dat dat zij bij vertraging van het project, doordat [gedaagde] weigert de vereiste medewerking te verlenen, aanzienlijke financiële schade dreigt te lijden, onder meer, door het mislopen van subsidies.
5.2.
In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten en standpunten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van Swifterwint c.s. in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
5.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de overeenkomst (en de vaststellingsovereenkomst) op grond van een wilsgebrek moet worden vernietigd, dan wel dat moet worden bepaald dat Swifterwint c.s. hieraan, onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, geen rechten kan ontlenen. De werking moet daaraan daarom worden ontzegd, zodat de vorderingen in dit kort geding moeten worden afgewezen, volgens [gedaagde] .
5.4.
Swifterwint c.s. heeft er, onder meer, op gewezen dat [gedaagde] zich richting Swifterwint c.s. in de achterliggende jaren niet eerder (dan thans in deze procedure en het eerdere kort geding) op het bestaan van een wilsgebrek heeft beroepen en hiervan is de voorzieningenrechter ook niet gebleken. [gedaagde] heeft er destijds voor gekozen om de overeenkomst met Swifterwint c.s. aan te gaan en hoewel hij heeft gesteld dat hij vervolgens onder druk – van de op grond van de overeenkomst te verbeuren hoge boetes – de vaststellingsovereenkomst heeft gesloten, heeft hij dit niet nader onderbouwd. Dit is door Swifterwint c.s. bovendien betwist en Swifterwint c.s. heeft erop gewezen dat [gedaagde] juridische bijstand heeft gehad en bovendien is in de vaststellingsovereenkomst, zoals hiervoor onder 2.4. is weergeven, opgenomen dat partijen niet onder druk zijn gezet om deze overeenkomst aan te gaan. [gedaagde] heeft met het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, blijkens de tekst, ook afstand gedaan van het recht om die overeenkomst te (doen) vernietigen. Zoals de voorzieningenrechter in het vonnis van 27 november 2020 reeds heeft geoordeeld, heeft ook nu te gelden dat dit verweer hem niet kan baten, nu [gedaagde] de nietigheid of vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst op grond van het door hem gestelde wilsgebrek niet (buiten rechte) heeft ingeroepen. Ten slotte heeft Swifterwint c.s. er terecht op gewezen dat in de overeenkomst op geen enkele wijze al de exacte locatie van de te plaatsten windmolens is weergegeven, zodat [gedaagde] zich er ten onrechte op beroept dat de definitieve plannen ten opzichte van de (oorspronkelijke) overeenkomst zouden zijn gewijzigd. Bovendien geldt, al zou dit laatste al aan de orde zijn, dat tussen partijen, met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, nadere afspraken zijn gemaakt en Swifterwint c.s. [gedaagde] is tegemoetgekomen, door hem aanvullende vergoedingen te verstrekken en andere maatregelen te treffen.
5.5.
Onder verwijzing naar de, hiervoor onder 3.3. genoemde, uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juni 2020, heeft [gedaagde] aangevoerd dat de aan Swifterwint c.s. verleende vergunningen nietig of vernietigbaar zijn wegens strijd met het Unierecht, nu Nederland het Activiteitenbesluit milieubeheer of de bijbehorende Activiteitenregeling niet met een milieueffectenrapport (MER) heeft getoetst. Volgens [gedaagde] heeft Swifterwint c.s. geen belang meer bij haar vorderingen in dit kort geding, omdat het project daarom niet meer in de huidige vorm kan worden gerealiseerd. Swifterwint c.s. heeft deze lezing van [gedaagde] betwist. Volgens Swifterwint c.s. stuit het verweer van [gedaagde] af op de onherroepelijkheid van de aan Swifterwint c.s. verleende vergunningen. Anders dan [gedaagde] beweert, wordt de rechtsgeldigheid van deze vergunningen niet aangetast door latere rechtspraak van het Europese Hof, zo heeft Swifterwint c.s. verder betoogd, en al zou er al sprake zijn van een gebrek in het Activiteitenbesluit of de Activiteitenregeling, dan raakt dit nog niet de individuele (omgevings-)vergunningen, waarop Swifterwint c.s. thans haar activiteiten in het kader van het project ontplooit. Bij de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) [gedaagde] verklaard dat, volgens hem, het enige logische gevolg van zijn stelling kan zijn dat zowel het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling en
alledaarop gebaseerde (omgevings-)vergunningen met nietigheid geraakt zullen worden, als gevolg van de door hem aangehaalde uitspraak, maar dat lijkt de voorzieningenrechter voorshands niet aannemelijk, gelet op de gemotiveerde betwisting van Swifterwint c.s. Zoals ook al is geoordeeld in het vonnis van 27 november 2020, moet nog steeds uitgegaan worden van de onherroepelijkheid van de betreffende (omgevings-)vergunningen en hetgeen [gedaagde] hiertegen heeft aangevoerd maakt dit niet anders. Op basis van de bestaande vergunningen kan Swifterwint c.s. het project realiseren en exploiteren en dat zij hun rechtsgeldigheid zouden hebben verloren is door [gedaagde] gesteld, maar voorshands niet gebleken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet de aanvullende stelling van [gedaagde] , dat hij een verzoek tot intrekking van de desbetreffende (omgevings-)vergunningen heeft gedaan bij de gemeente Dronten, eerder afbreuk aan zijn stelling. Als er sprake zou zijn van nietigheid (of vernietigbaarheid) van de onherroepelijke vergunningen, dan zou het immers niet noodzakelijk zijn om intrekking te verzoeken. De voorzieningenrechter is dan ook al met al van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de vergunningen, op grond waarvan Swifterwint c.s. uitvoering geeft aan het project, niet (langer) rechtsgeldig zijn en dat Swifterwint c.s. daarom haar activiteiten tijdelijk of geheel moet staken.
5.6.
Het verweer van [gedaagde] dat de door Swifterwint c.s. gestelde termijnen niet reëel of haalbaar zijn zal, naast zijn standpunt dat hij in het geheel niet gehouden zou zijn om tot sanering van de bestaande windmolen over te gaan, eveneens worden gepasseerd. De stelling van [gedaagde] dat hij over een onbeperkte vergunning beschikt voor de exploitatie van de bestaande windmolen op zijn perceel en daarom niet tot sanering over hoeft te gaan totdat de nieuwe windmolen op zijn perceel is opgericht, is door Swifterwint c.s. betwist en door [gedaagde] bovendien niet onderbouwd. Swifterwint c.s. heeft daartegenover voldoende onderbouwd gesteld dat tijdige sanering van de bestaande windmolen – dus uiterlijk op 30 juni 2021 – nodig is om de nieuwe windmolen te kunnen oprichten, omdat de bekabeling voor de nieuwe windmolen is voorzien onder de fundering van de bestaande windmolen. [gedaagde] heeft ook geen onderbouwing gegeven van het tijdspad dat er volgens hem gemoeid zou zijn met de sanering, zodat hiermee ook geen rekening kan worden gehouden. Daarnaast is het aan de weigerachtige opstelling van [gedaagde] te wijten dat de sanering en de voorbereidingen die daarvoor nodig zijn, nog niet in gang zijn gezet.
5.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moeten de verweren van [gedaagde] worden verworpen en kan [gedaagde] aldus gehouden worden tot nakoming en het verlenen van zijn medewerking, hetgeen onder meer een verplichting tot sanering inhoudt.
5.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen die – kort gezegd – zien op de verplichtingen van [gedaagde] tot het saneren van de huidige windmolen op zijn perceel en het verlenen van medewerking aan het (treffen van voorbereidende werkzaamheden voor het) plaatsen van een nieuwe windturbine (RD-11), zullen worden toegewezen, op de hierna te vermelden wijze.
5.9.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd, op de hierna te vermelden wijze.
5.10.
[gedaagde] heeft verzocht om dit vonnis, bij een eventuele toewijzing van de vorderingen, niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Hieraan zal de voorzieningenrechter evenwel voorbijgaan. In een kort geding-procedure, als de onderhavige, hebben partijen recht op en belang bij een snelle uitspraak, die duidelijkheid schept op onderdelen in hun onderlinge rechtsverhouding. Het niet uitvoerbaar bij voorraad-verklaren van dit vonnis zou aan een eventuele executie op een voor Swifterwint c.s. onaanvaardbare wijze in de weg staan.
5.11.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Swifterwint c.s. worden begroot op:
- betekening oproeping € 87,61
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.770,61

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Uit de beoordeling van de vorderingen in conventie volgt reeds dat het gevorderde onder 4.1. sub 1 en 2 moet worden afgewezen. Nog daargelaten wat daarover hiervoor reeds inhoudelijk is overwogen, is voor het toewijzen van dergelijke verstrekkende, constitutieve uitspraken geen plaats in kort geding.
6.2.
De aard van deze procedure verzet zich tevens tegen het verzoek van [gedaagde] tot het stellen van prejudiciële vragen. Hoewel [gedaagde] zelf de vraag heeft opgeworpen of dit kort geding wel de juiste plaats is om de lopende geschillen tussen partijen te beslechten, heeft hij hieraan de gevolgtrekking verbonden dat van Swifterwint c.s. kan worden gevergd dat zij de uitkomsten van een bodemprocedure of een procedure bij het Hof van Justitie afwacht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het te verwachten tijdsverloop, dat gepaard zal gaan met het stellen van prejudiciële vragen, alleen al de beperkte kaders van het kort geding te buiten. Swifterwint c.s. heeft dan ook terecht hiertegen aangevoerd dat zij niet jaren op een oordeel van het Hof van Justitie kan wachten en dat de belangen van Swifterwint c.s. zich daarom verzetten tegen inwilliging van het verzoek van [gedaagde] . Daarbij komt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter de antwoorden op de door [gedaagde] geopperde vragen voorshands voor de beoordeling in dit kort geding niet doorslaggevend lijken, nu het hier gaat om de vraag of [gedaagde] gehouden is tot nakoming van de tussen partijen gemaakte contractuele afspraken.
6.3.
Swifterwint c.s. heeft betwist dat [gedaagde] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot betaling van een (voorschot op vergoeding van) de vermeende schade die [gedaagde] zegt te zullen leiden vanwege het saneren van de huidige windturbine. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] zijn vordering onvoldoende onderbouwd en tevens moet meegewogen worden dat bij geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden is. Dat [gedaagde] door toedoen van Swifterwint c.s. schade zal lijden in de orde van grootte zoals door hem wordt gevorderd staat niet in de vereiste mate vast, zodat dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.
6.4.
Voorts bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan [gedaagde] een (voorschot op) de juridische kosten toe te kennen, zoals door hem is gevorderd. Swifterwint c.s. heeft hiertegen aangevoerd dat er wat dit betreft nog slechts een principebesluit ligt om de leden van de Vereniging financiële bijstand te verlenen, voor procedures die de voortgang van het project dienen en dat er voor kwesties die zich hiertegen richten, uitdrukkelijk niet in een vergoeding wordt voorzien. [gedaagde] heeft vervolgens onvoldoende toegelicht dat hij voor het onderhavige kort geding van de door hem bedoelde voorziening gebruik zou kunnen maken, tegen de achtergrond van de betwisting van Swifterwint c.s. op dit punt.
6.5.
De conclusie van het voorgaande is dat geen van de vorderingen in reconventie toewijsbaar zijn.
6.6.
Nu de vorderingen worden afgewezen, zal [gedaagde] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Swifterwint c.s. worden in reconventie begroot op € 508,00 (factor 0,5 × tarief € 1.016,00) aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om de bestaande windmolen, inclusief bijbehorende werken en fundering, uiterlijk op 30 juni 2021, verwijderd te hebben en verwijderd te houden,
7.2.
veroordeelt [gedaagde] om tijdig alle benodigde (rechts)handelingen te verrichten, vergunningen en ontheffingen aan te vragen en leges en heffingen te voldoen om te bewerkstelligen dat de bestaande windmolen, uiterlijk op 30 juni 2021, kan worden verwijderd en bepaalt dat [gedaagde] de benodigde vergunningen hiervoor uiterlijk voor 1 mei 2021 dient te hebben aangevraagd en dat de bestaande windmolen binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis bij Liander wordt afgemeld,
7.3.
veroordeelt [gedaagde] om onvoorwaardelijke medewerking te verlenen en te blijven verlenen aan de in opdracht van Swifterwint c.s., ten behoeve van het project nieuw te plaatsen windmolen (RD-11), te verrichten werkzaamheden, door onder meer toegang te verlenen tot zijn percelen en werkzaamheden op zijn percelen toe te staan,
7.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan Swifterwint c.s. een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 7.1., 7.2. en 7.3. uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
7.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Swifterwint c.s. tot op heden begroot op € 1.770,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten, met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
7.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.9.
wijst de vorderingen af,
7.10.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Swifterwint c.s. tot op heden begroot op € 508,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.W.P. Heijne en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: