ECLI:NL:RBMNE:2020:5181

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
C/16/511604 / KL ZA 20-298
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van overeenkomst inzake vestiging van opstalrecht en erfdienstbaarheden voor windmolenpark

In deze zaak vorderden de besloten vennootschappen Swifterwint B.V. en Swifterwint op Land B.V. (hierna: Swifterwint c.s.) in kort geding dat de gedaagde, een particuliere grondeigenaar, zou worden veroordeeld om mee te werken aan de vestiging van een recht van opstal en erfdienstbaarheden ten behoeve van de ontwikkeling van een windmolenpark in de gemeenten Dronten en Lelystad. De gedaagde had eerder een overeenkomst getekend waarin hij zich verbond om medewerking te verlenen aan het project, maar weigerde nu om de benodigde documenten te ondertekenen. Swifterwint c.s. stelde dat de gedaagde zijn verplichtingen niet nakwam en dat er een spoedeisend belang was bij de vordering, omdat de financiering van het project in december 2020 rond moest zijn. De gedaagde voerde verweer en stelde dat het project was veranderd ten opzichte van de oorspronkelijke overeenkomst, en dat hij niet gehouden was om mee te werken aan de vestiging van de zakelijke rechten. De voorzieningenrechter oordeelde dat Swifterwint c.s. voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet nakwam en dat er een spoedeisend belang was. De rechter veroordeelde de gedaagde om binnen 24 uur na betekening van het vonnis mee te werken aan de vestiging van het opstalrecht en de erfdienstbaarheden, en dat het vonnis in de plaats zou treden van zijn handtekening indien hij hieraan geen gehoor gaf. Tevens werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/511604 / KL ZA 20-298
Vonnis in kort geding van 27 november 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWIFTERWINT B.V.,
gevestigd te Swifterbant,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWIFTERWINT OP LAND B.V.,
gevestigd te Swifterbant,
eiseressen,
advocaat mr. H.A. Bijkerk te Utrecht en mr. M.M. Kaajan te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht.
Partijen zullen hierna Swifterwint c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 november 2020 met 13 producties
  • de akte overlegging producties 14 t/m 19 van Swifterwint c.s.
  • de producties 1 t/m 11 van [gedaagde]
  • de akte overlegging producties 20 t/m 25 van Swifterwint c.s.
  • de pleitnota van mr. De Lange aan de zijde van [gedaagde]
  • de pleitnota van mr. Bijkerk aan de zijde van Swifterwint c.s.
  • de pleitnota van mr. Kaajan aan de zijde van Swifterwint c.s.
  • de mondelinge behandeling van 13 november 2020
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SwifterwinT op Land B.V. (hierna: SwifterwinT op Land) is de dochteronderneming van SwifterwinT B.V. (hierna: SwifterwinT).
2.2.
Swifterwint c.s. is initiatiefnemer en exploitant van een in de gemeenten Dronten en Lelystad te realiseren windmolenpark genaamd “Windplan Blauw” (hierna: het project).
2.3.
In het gebied waar het project wordt gerealiseerd staan thans 74 windmolens. De bestaande windmolens zullen worden vervangen door 61 grotere windmolens met meer vermogen.
2.4.
[gedaagde] is één van de grond- en woningeigenaren in het gebied waar het project gerealiseerd zal worden.
2.5.
Ten behoeve van het project is de Vereniging SwifterwinT (hierna: de Vereniging) opgericht met het doel om het gebied te verenigen, te organiseren en draagvlak voor het project te creëren.
2.6.
[gedaagde] is op 24 april 2017 lid geworden van de Vereniging.
2.7.
Op 15 juni 2017 is [gedaagde] een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) aangegaan met de Vereniging. In deze overeenkomst is onder andere opgenomen dat [gedaagde] door ondertekening verklaart het project te steunen en zich verbindt aan de ontwikkeling en realisatie van het project conform de in de overeenkomst opgenomen rechten en verplichtingen. Voorts verklaart [gedaagde] zich akkoord met de oprichting van een “Project B.V.”, in deze zaak SwifterwinT.
2.8.
Ten aanzien van de verplichtingen is [gedaagde] akkoord gegaan met de bij de overeenkomst gevoegde (model)akten voor de vestiging van een recht van opstal en erfdienstbaarheden. Tevens is een verplichting opgenomen voor [gedaagde] om op het eerste schriftelijke verzoek, en binnen een door SwifterwinT te stellen termijn, onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan het vestigen van de zakelijke rechten op zijn gronden ten behoeve van het project.
2.9.
Het project is op 20 juli 2017 door de Vereniging overgedragen aan SwifterwinT en de uiteindelijke uitvoering is ondergebracht bij SwifterwinT op Land.
2.10.
Op 21 september 2018 is tussen enerzijds SwifterwinT en RivierduinwinT B.V., een dochteronderneming van SwifterwinT, en anderzijds [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten, waarin onder andere het volgende is opgenomen:
“(…)
j. Gelet op de beoogde afstand van deze Windturbines tot de Woning van [gedaagde] zullen bij plaatsing van de Windturbines de normen voor geluid en slagschaduw, zoals deze volgen uit het Activiteitenbesluit, worden overschreden. SwifterwinT heeft [gedaagde] gevraagd om zijn Woning onderdeel te laten worden van de inrichting van het Windproject, in het bijzonder van de inrichting van RivierduinwinT, waardoor ter plaatse niet meer hoeft te worden getoetst of deze Woning voldoet aan de betreffende normen in het Activiteitenbesluit. In dat geval wordt zijn Woning ook wel aangeduid als molenaarswoning (hierna:“Molenaarswoning”);
k. SwifterwinT en [gedaagde] hebben op 24 november 2017 en 18 januari 2018 overleg gehad over de vraag of en zo ja, onder welke voorwaarden [gedaagde] zijn Woning ter beschikking zou stellen als Molenaarwoning. Tijdens het gesprek van 18 januari werd echter duidelijk dat daarover geen overeenstemming bestond;
l. (…) In deze Besluiten is, ondanks het gestelde onder k, de Woning als Molenaarswoning aangeduid;
m. [gedaagde] geeft aan dat hij daarom, (…), bij SwifterwinT kenbaar gemaakte zienswijze(n) te gaan indienen tegen de Besluiten;
(…)
s. [gedaagde] heeft hierop een kort geding aangekondigd, ten behoeve waarvan de rechtbank de zittingsdatum heeft gepland op 4 oktober 2018 (…).
(…)
u. Na diverse besprekingen, (…), hebben Partijen op vrijdag 14 september 2018 overeenstemming bereikt ter beslechting van het tussen hen bestaande Geschil en wensen deze overeenstemming vast te leggen in de onderhavige vaststellingsovereenkomst (…);
PARTIJEN ZIJN HET NAVOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
Windturbines
(…)
SwifterwinT en/of RiverduinwinT zullen aan Windturbine RD 11 een stilstandvoorziening aanbrengen, (…)
Ten aanzien van Windturbine RD-10 (…), voor zover van toepassing en uitgaande van de situatie dat de Woning heeft te gelden als een Molenaarswoning (…).
Afsplitsing
4.
In het Rijksinpassingsplan ten behoeve van het Windplan Blauw (…), wordt de Woning van [gedaagde] mede bestemd als Molenaarswoning als onderdeel van Windpark Rivierduintocht. [gedaagde] stemt hiermee in en zal hieraan medewerking verlenen onder de voorwaarden zoals opgenomen in deze Overeenkomst.
5.
(…)
Intrekking zienswijze(n) en kort geding
11.
11. [gedaagde] zal uiterlijk vrijdag 21 september 2018 voor 16:00 uur de Zienswijze(n) schriftelijk intrekken en daarna ingetrokken houden (…). [gedaagde] zal geen vordering tegen SwifterwinT en/of RivierduinwinT instellen als gevolg van het intrekken van de Zienswijze(n). (…) [gedaagde] bevestigt het Kort Geding niet te zullen voeren (…).”
2.11.
Op 4 maart 2019 heeft Swifterwint c.s. van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een beschikking tot SDE-subsidieverlening ontvangen waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…)
Er zijn een aantal verplichtingen waaraan u moet voldoen om subsidie te krijgen.
• U verstrekt binnen 18 maanden na verzending van deze brief, opdrachten voor de levering
van onderdelen voor de productie-installatie (…).
• U neemt de productie-installatie zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 4 jaar na de
datum van de beschikking in gebruik.
(…)”
2.12.
In de
“Prospectus Obligatielening SwifterwinT op land B.V.”is onder meer opgenomen:
“(…)
Verschuldigde Rente
De Obligaties maken onderdeel van het externe financieringspakket van ca. EUR 300 miljoen dat door de Uitgevende Instelling wordt aangetrokken voor de bouw van het Windpark. Naar verwachting zullen in december 2020 alle onderhandelingen met alle financiers afgerond zijn, dit moment wordt ook ‘Financial Close’ genoemd. Bij het bereiken van Financial Close uiterlijk vóór 30 september 2021 is de Uitgevende Instelling Rente verschuldigd over de Hoofdsom conform onderstaand overzicht:
(…)”
2.13.
Op 18 juni 2020 heeft Swifterwint c.s. een brief verzonden aan [gedaagde] en verzocht om zijn medewerking te verlenen aan de vestiging van de zakelijke rechten, zoals overeengekomen in de overeenkomst.
2.14.
Op 19 augustus 2020 is door de betrokken notaris een conceptakte voor de vestiging van het recht van opstal en erfdienstbaarheden en een volmacht (hierna: de volmacht) aan [gedaagde] toegezonden en is [gedaagde] verzocht om de volmacht met een gelegaliseerde handtekening binnen drie weken te retourneren.
2.15.
Op 14 september 2020 heeft Swifterwint c.s. een herinnering verzonden en aangegeven [gedaagde] tot 22 september 2020 in de gelegenheid te stellen om alsnog de gelegaliseerde volmacht te verstrekken.
2.16.
[gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan de verzoeken van Swifterwint c.s.

3.Het geschil

3.1.
Swifterwint c.s. vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren:
[gedaagde] veroordeelt om de overeenkomst na te komen door binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn mee te werken aan de vestiging van het opstalrecht en de erfdienstbaarheden, door ondertekening van de volmacht met een gelegaliseerde handtekening;
bepaalt dat indien [gedaagde] aan de bovenstaande veroordeling geen gehoor geeft, dit vonnis in de plaats treedt van zijn (gelegaliseerde) handtekening onder de volmacht;
althans - subsidiair – in goede justitie een voorziening treft die recht doet aan de belangen van Swifterwint c.s.;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
Swifterwint c.s. legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [gedaagde] is gehouden de overeenkomsten tussen partijen na te komen. De notariële akte die Swifterwint c.s. in concept heeft voorgelegd geeft invulling aan de afspraken die zijn neergelegd in de overeenkomst uit 2017 en de vaststellingsovereenkomst uit 2018. Aan het passeren van die akte dient [gedaagde] zijn medewerking te verlenen. Aan alle redelijke bezwaren van [gedaagde] is tegemoetgekomen in de vaststellingsovereenkomst, waarna [gedaagde] de door hem ingediende zienswijze heeft ingetrokken en het door hem aangespannen kort geding heeft gestaakt. Swifterwint c.s. heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van haar vorderingen. Met de andere grondeigenaren is al lang en breed overeenstemming bereikt. Door de vertraging die [gedaagde] veroorzaakt loopt Swifterwint c.s. het risico dat subsidies van de overheid worden ingetrokken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] zou er in het initiële project geen enkele windturbine in de buurt van zijn woning worden geplaatst. Daarnaast wijkt de thans door Swifterwint c.s. voorgenomen opstelling van windturbines ook op andere punten af van wat in de overeenkomst met de Vereniging is opgenomen: 11 in plaats van 9 turbines worden geplaatst, het vermogen van de windturbines is groter en de turbines komen dichter bij zijn woning te staan. Dit betekent dat het in deze procedure door Swifterwint c.s. omschreven project afwijkt van het project waaraan [gedaagde] zich in de overeenkomst heeft verbonden en hij derhalve niet gehouden is enige zakelijke rechten te vestigen. Bovendien hebben partijen nog geen “molenaarsovereenkomst” gesloten voor de woning van [gedaagde] , onder meer vanwege het bestaan van ongelijke compensatieregelingen voor molenaarswoningen, het voornemen van Swifterwint c.s. om de ontsluitings- c.q. parkwegen in asfalt uit te voeren en onduidelijkheid over de vergoedingen waar [gedaagde] aanspraak op kan maken. [gedaagde] wijst er op dat de milieueffectrapportage slechts ziet op het Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland en voegt daaraan toe dat van het project niet meer gerealiseerd mag worden dan wat getoetst is in het milieueffectrapport. Volgens [gedaagde] zijn het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer in het licht van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 juni 2020 (ECLI:EU:C:2020:503) nietig, althans vernietigbaar omdat de daarvoor verplichte milieubeoordeling niet verricht is. Dit leidt volgens [gedaagde] tot de conclusie dat de windturbines, die de gezondheid en leefomgeving van [gedaagde] ernstig en structureel zullen aantasten, niet gerealiseerd of geëxploiteerd mogen worden. Swifterwint c.s. heeft daarom geen belang bij de door haar gevorderde voorzieningen. Tot slot bestrijdt [gedaagde] het spoedeisend belang van Swifterwint c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] gehouden is mee te werken aan de vestiging van het opstalrecht en erfdienstbaarheden op grond van de overeenkomst en de vaststellingsovereenkomst.
4.2.
De vordering, die strekt tot nakoming van een overeenkomst, is in kort geding toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen en indien van de eisende partij niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
De eerste vraag is of Swifterwint c.s. voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Swifterwint c.s. stelt dat de financiering van het project in december 2020 rond moet zijn en dat zij daartoe verzekerd moet zijn van de nodige zakelijke rechten op de gronden van de betrokken grondeigenaren. Volgens [gedaagde] ontbreekt het spoedeisend belang omdat de Prospectus Obligaties SwifterwinT op Land van 9 september 2020 (productie 9 van [gedaagde] ) de mogelijkheid biedt dat de afronding van de onderhandelingen met de financiers (Financial Close) uiterlijk op 30 september 2021 plaatsvindt. Met Swifterwint c.s. is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit laatste berust op een verkeerde lezing van de prospectus. Daarin staat dat bij het bereiken van Financial Close uiterlijk voor 30 september 2021 de uitgevende instelling rente verschuldigd is over de hoofdsom volgens het daarop volgende overzicht. Daarnaast heeft Swifterwint c.s. de door haar verkregen beschikking tot subsidieverlening van 4 maart 2019 overgelegd en er op gewezen dat die beschikking als voorwaarde stelt dat de gesubsidieerde productie-installatie – de te plaatsen windturbines – uiterlijk binnen 4 jaar na de datum van de beschikking in gebruik genomen moeten zijn, dat willen zeggen uiterlijk op 4 maart 2023. Daaraan heeft zij toegevoegd dat de bouwwerkzaamheden zo spoedig mogelijk na Financial Close zullen beginnen, dat die ongeveer anderhalf jaar in beslag zullen nemen, dat daarna de turbines geplaatst zullen worden en dat daar ongeveer driekwart jaar mee gemoeid zal zijn. Dit tijdschema heeft [gedaagde] niet betwist. Gezien het voorgaande heeft Swifterwint c.s. voldoende onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
4.4.
Met betrekking tot het verweer van [gedaagde] , dat het project waaraan hij zich heeft verbonden in de overeenkomst zodanig is veranderd dat thans sprake is van een geheel ander project, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Juist is dat na het sluiten van de overeenkomst van 15 juni 2017, die ziet op de voorgenomen ontwikkeling van een windproject, nadere invulling van het project plaatsgevonden heeft. De opstelling van het Plan Milieueffectrapport behorend bij het Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland van 8 september 2015 (met aanvulling van 18 februari 2016) en vaststelling van het Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland van 14 juli 2016 zijn aan genoemde overeenkomst voorafgegaan. Na het sluiten van genoemde overeenkomst zijn ontwerpen van het Rijksinpassingsplan van de wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving en van de besluiten Windplan Blauw ter inzage gelegd. Tegen deze ontwerpen heeft [gedaagde] een zienswijze ingediend. Daarnaast heeft hij een kort geding aanhangig gemaakt, waarin hij vorderde dat SwifterwinT zou veroordeeld worden tot het gehengen en gedogen van de ingediende zienswijze. Op 21 september 2018 hebben [gedaagde] en SwifterwinT een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer opgenomen is dat [gedaagde] de ingediende zienswijze intrekt en afziet van het voeren van het kort geding. Swifterwint c.s. betoogt, verwijzend onder meer naar de omstandigheid dat het Rijksinpassingsplan een definitief karakter heeft gekregen, dat met [gedaagde] door middel van de vaststellingovereenkomst overeenstemming bereikt is over de windturbines, zoals Swifterwint c.s. deze thans in het kader van het project wil laten plaatsen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] dit onvoldoende betwist. Het vindt bovendien bevestiging in de inhoud van de (concept) dagvaarding in kort geding (productie 15 van Swifterwint c.s.), waarin [gedaagde] onder meer het Rijksinpassingsplan en de (definitieve) locaties van de te plaatsen windturbines noemt en daarbij de afstand vermeldt waarop deze turbines vanaf zijn woning komen te staan. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat er vooralsnog van uitgegaan moet worden dat het recht van opstal en de erfdienstbaarheden die Swifterwint c.s. wenst te vestigen betrekking hebben op de plaatsing van een windturbine op grond van [gedaagde] , waarvan partijen de plaatsing overeengekomen zijn. Dat betekent dat in het kader van dit kort geding het verweer van [gedaagde] , dat hij niet gehouden kan worden een verplichting tot het vestigen van een recht van opstal en erfdienstbaarheden na te komen, omdat die rechten geen betrekking hebben op een windturbine waarover partijen afspraken gemaakt hebben, faalt.
4.5.
Voorts heeft van [gedaagde] aangevoerd dat tussen partijen nog geen molenaarsovereenkomst is gesloten. Daarin zouden afspraken over vergoedingen en over de uitvoering van de wegen opgenomen moeten zijn. Naar de voorzieningenrechter begrijpt stelt [gedaagde] zich met zijn beroep op schuldeisersverzuim op het standpunt dat hij zijn verplichting om het recht van opstal en de erfdienstbaarheden te vestigen op mag schorten, zolang de molenaarsovereenkomst niet is gesloten. Swifterwint c.s. bestrijdt de noodzaak van het sluiten van een molenaarsovereenkomst. Zij meent dat dit niet meer nodig is na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van 21 september 2018. Dat in die overeenkomst de vergoedingen die [gedaagde] ontvangt overeengekomen zijn kan de voorzieningenrechter vaststellen. Dat daarin afspraken over de uitvoering van de wegen opgenomen zijn heeft de voorzieningenrechter echter niet kunnen vaststellen. Dit sluit ook aan op de berichten van [A] en van [gedaagde] , waarnaar [gedaagde] verwezen heeft. In die berichten staat de wens van [gedaagde] de ontsluitingsweg in beton uit te voeren. In het midden latend of Swifterwint c.s. een op haar rustende verplichting uit de overeenkomst niet nakomt door hier geen afspraak over te maken met [gedaagde] , is de voorzieningenrechter van oordeel dat het ontbreken van die afspraak het thans niet meewerken door [gedaagde] aan het vestigen van het recht van opstal en de erfdienstbaarheden niet kan rechtvaardigen. Het verschil van inzicht over de aard van het wegdek van de ontsluitingsweg - asfalt of beton - is immers niet van een zo grote omvang dat partijen niet na het vestigen van het recht van opstal en de erfdienstbaarheden tot een voor partijen bevredigende oplossing zullen komen voorafgaand aan de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. De voorzieningenrechter maakt uit het voorgaande de gevolgtrekking dat in het kader van dit kort geding niet aannemelijk geworden is, dat Swifterwint c.s. een op haar rustende verplichting niet nagekomen is op een wijze dat [gedaagde] gerechtigd zou zijn de verplichting mee te werken aan de vestiging van het recht van opstal en van de erfdienstbaarheden thans niet behoeft na te komen.
4.6.
Volgens [gedaagde] heeft hij de vaststellingsovereenkomst onder dwang getekend. Hij heeft daarbij verwezen naar de punten van 35 e.v. van zijn (concept) dagvaarding kort geding (productie 15 van Swifterwint c.s.). Die punten komen er kort gezegd op neer dat de bepaling uit de overeenkomst van 15 juni 2017 inhoudende dat partijen meewerken aan het project, daar geen bezwaar tegen maken of anderszins belemmeringen opwerpen tegen de ontwikkeling van het project, in samenhang met de boeteclausule uit de overeenkomst, niet toelaatbaar is. [gedaagde] vindt dat zijn rechtsbescherming op die manier te veel aangetast is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de overeenkomst van 15 juni 2017 ontegenzeglijk de mogelijkheden voor [gedaagde] om het project aan te vechten beperkt, maar dat deze beperking, indien en voor zover deze een rol gespeeld heeft bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst van 21 september 2018, nog niet betekent dat bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst sprake was van een wilsgebrek aan de zijde van [gedaagde] . Hij is immers zelf de overeenkomst van 15 juni 2017 met de Vereniging aangegaan. Nu [gedaagde] bovendien de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst op grond van het door hem gestelde wilsgebrek niet ingeroepen heeft kan dit verweer hem niet baten.
4.7.
Volledig onderzoek naar de betekenis voor deze zaak van het ontbreken van een milieubeoordeling voor het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter buiten het bestek van dit kort geding. In ieder geval is het niet zo dat in die mate waarschijnlijk is geworden dat dat besluit en die regeling hun geldigheid geheel of gedeeltelijk zouden verliezen en dat ten gevolge daarvan door Swifterwint c.s. de windturbines, ondanks de door [gedaagde] niet betwiste onherroepelijkheid van de verleende omgevingsvergunningen, niet opgericht zouden mogen worden, dat Swifterwint c.s. thans geen belang meer zou hebben bij het vestigen van het recht van opstal en de erfdienstbaarheden. Dit verweer van [gedaagde] staat dan ook aan een veroordeling tot medewerking aan het vestigen van het recht van opstal en de erfdienstbaarheden niet in de weg.
4.8.
[gedaagde] stelt dat het milieueffectrapport van 8 september 2015 betrekking heeft op het Regioplan Windenergie Zuidelijk en Oostelijk Flevoland en dat Swifterbant niet meer mag realiseren dan wat voor het opstellen van het rapport is getoetst. [gedaagde] gaat er daarbij blijkbaar van uit dat het thans door Swifterwint c.s. te realiseren project - voor zover voor de milieueffectrapportage relevant - meer behelst dan wat voor het milieueffectrapport onderzocht is. Hij verbindt daaraan ook hier, zo begrijpt de voorzieningenrechter, het gevolg dat Swifterwint c.s. de windturbines op en bij de grond van [gedaagde] niet mag realiseren en exploiteren en dat Swifterwint c.s. daarom geen belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat [gedaagde] zijn stelling niet onderbouwt. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de hiervoor onder 4.4 genoemde nadere invulling van het project niet automatisch met zich meebrengt dat het bestaande milieueffectrapport wegens onvolledigheid niet meer zou kunnen volstaan. Bovendien, wat er ook zij van de inhoud van het milieueffectrapport, zoals hiervoor onder 4.8 al overwogen is, zijn de voor de oprichting van het project verleende omgevingsvergunningen onherroepelijk, zodat de voorzieningenrechter vooralsnog uit moet gaan van de rechtmatigheid van die vergunningen. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat hij ook dit verweer van [gedaagde] niet kan honoreren.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] door zijn medewerking te onthouden aan het vestigen van het recht van opstal en de erfdienstbaarheden een verplichting uit overeenkomst jegens Swifterwint c.s. niet nakomt, dat deze niet nakoming hem toe te rekenen is en dat hij die verplichting alsnog dient na te komen. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] veroordelen tot het meewerken aan de vestiging van het opstalrecht en erfdienstbaarheden.
4.10.
Nu de primaire vordering van Swifterwint c.s. toewijsbaar is, behoeft de subsidiaire vordering geen bespreking.
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Swifterwint c.s. worden begroot op:
- betekening oproeping € 86,85
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.722,85

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de overeenkomst na te komen door binnen 24 uur na betekening van dit vonnis mee te werken aan de vestiging van het opstalrecht en erfdienstbaarheden, door ondertekening van de volmacht met een gelegaliseerde handtekening,
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde] aan de bovenstaande veroordeling geen gehoor geeft, dit vonnis in de plaats treedt van de gelegaliseerde handtekening van [gedaagde] onder de volmacht,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Swifterwint c.s. tot op heden begroot op € 1.722,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2020.