Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van [eiseres] met producties 1 tot en met 31
- de conclusie van antwoord van Rabobank met producties 1 tot en met 17
- de nadere producties van [eiseres] 32 tot en met 44
- de nadere producties van [eiseres] 32a en 45 tot en met 51
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 7 december 2020
- de brief van [eiseres] van 14 december 2020 omtrent de toelaatbaarheid van haar producties 32 tot en met 44
- de e-mail van 14 december 2020 van Rabobank omtrent de toelaatbaarheid van [eiseres] ’s producties 32 tot en met 44.
2.De feiten
- dat Rabobank om niet haar (eerste) pandrecht op de debiteurenportefeuille van [onderneming 1] aan [eiseres] overdraagt en
- dat Rabobank de mogelijkheid zal onderzoeken dat zij een vordering heeft op [A (achternaam)] , in verband met onjuiste inlichtingen die [A (achternaam)] heeft verstrekt, onder andere in de vorm van door haar opgemaakte jaarrekeningen van [onderneming 1] die aan Rabobank (in het kader van de kredietrelatie) zijn voorgelegd; daarbij is ook het volgende bepaald: ‘
- het gestelde causale verband tussen het handelen van [A (achternaam)] en de schade van Rabobank ontbreekt, omdat Rabobank dat zelf in het eerstgenoemde kort geding heeft gesteld;
- Rabobank heeft weliswaar in het kader van de kredietverlening door [A (achternaam)] opgemaakte cijfers bij [onderneming 1] opgevraagd en deze in de beoordeling betrokken, maar Rabobank heeft zich daardoor bij het verstrekken/handhaven van het krediet naar eigen zeggen (in het kort geding) slechts in beperkte mate laten leiden; zij ging daarbij namelijk hoofdzakelijk van eigen bancaire normen uit ten aanzien van solvabiliteit en rentabiliteit van [onderneming 1] , de te verkrijgen/verkregen zekerheden en de toekomstverwachtingen van [onderneming 1] , waarbij zij slechts met een schuin oog naar het verleden keek;
- gelet daarop heeft [eiseres] onvoldoende gesteld dat tot een ander oordeel noopt.
3.Het geschil
4.De beoordeling
- [A (achternaam)] (meestentijds in de persoon van drs. [C] RA, hierna: [C (achternaam)] ) had een doorlopende opdracht van [onderneming 1] , tot controle van haar periode- en jaarcijfers; Rabobank heeft van 1992 tot en met 1996 steeds de (concept)(half)jaarcijfers van [onderneming 1] ontvangen en bij de beoordeling van de kredietpositie betrokken, zoals in het kader van verzoeken van [onderneming 1] om een overstand te mogen hebben;
- Rabobank ging onder meer af op de door [A (achternaam)] opgestelde geconsolideerde balans per ultimo 1991 van [onderneming 1] , waarin ten onrechte een vordering op (niet in de consolidatie betrokken) dochtervennootschap [onderneming 4] B.V. is opgenomen ad fl 406.895, terwijl die dochtervennootschap fl. 834.000 aan schulden had en een negatief eigen vermogen van fl. 399,000, zodat de vordering op haar niet verhaalbaar was en volledig afgewaardeerd had moeten worden;
- op 13 juni 1995 besprak [onderneming 1] met Rabobank de door [A (achternaam)] opgestelde voorlopige jaarrekening over 1994, wat hen tot de slotsom leidde dat sprake was van verbeterde solvabiliteit en rentabiliteit, toereikende betalingscapaciteit, verbeterde brutowinst en een beperkte kostenstijging; Rabobank achtte op die basis continuering van de kredietfaciliteiten verantwoord;
- op 18 september 1995 ging Rabobank af op de jaarrekening van [onderneming 1] over 1993 (als grond voor de continuering van het krediet), terwijl in die jaarrekening de waardestijging van het bedrijfspand ad fl. 246.264 ten onrechte als winst was verantwoord en daarin ten onrechte fl. 350.000 aan kosten voor onder meer opleidingen was geactiveerd en fl. 200.000 aan niet geëlimineerde intercompanywinsten;
- op 5 oktober 1995 heeft [A (achternaam)] zonder voorbehoud een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening over 1994;
- op 3 november 1995 stelde [A (achternaam)] een notitie op, inhoudend dat [onderneming 1] voldoende potentie had, maar verkeerd gefinancierd was en dat daarom langlopende schulden en eigen vermogen moesten worden aangetrokken;
- in december 1995 bleek van liquiditeitsproblemen bij [onderneming 1] en daarover is toen overleg met Rabobank en [A (achternaam)] gevoerd: dat leidde tot leverancierskredieten en de lening van [eiseres] aan [onderneming 1] van 7 februari 1996;
- de adviezen van [A (achternaam)] van november 1995 bleken echter geheel onjuist, omdat [onderneming 1] niet levensvatbaar was als gevolg van het feit dat haar Duitse dochtervennootschappen grote verliezen leden; in de jaarrekening 1994 was ten onrechte niet opgenomen dat de rekening-courantvordering op de Duitse dochtervennootschappen ad fl. 1,5 miljoen in feite oninbaar was en dus afgewaardeerd had moeten worden, omdat die Duitse vennootschappen circa fl. 1,8 miljoen aan verzwegen schulden hadden;
- op 8 februari 1996 is opnieuw overlegd door [onderneming 1] , Rabobank en [A (achternaam)] , in verband met een intern rapport van Rabobank, waarin vraagtekens waren gezet bij [A (achternaam)] ’ goedkeuring van de jaarrekening over 1994; vooral de liquiditeit van [onderneming 1] bleek toen veel slechter te zijn dan uit de beschikbare gegevens bleek;
- nadien is gebleken dat de gehele advisering door [A (achternaam)] gebrekkig was, met name op het punt van de goedkeuring op 5 oktober 1995 van de jaarrekeningen over 1991 en 1994 en op het punt van een opgemaakt rapport van aandelenwaardering van 23 november 1994, maar meer nog op het punt van de grote verliezen van de Duitse dochtervennootschappen;
- vanaf 19 februari 1996 heeft [onderneming 1] in overleg met Rabobank en [eiseres] tal van organisatorische en financiële maatregelen getroffen, maar het tij bleek niet meer te keren en na opzegging van het Rabobank krediet volgde het faillissement;
- de tuchtrechter (voor o.m. registeraccountants) heeft uitgesproken dat [C (achternaam)] ten onrechte de jaarrekening over 1994 heeft goedgekeurd (het eigen vermogen was daarin te hoog vastgesteld) en dat zijn rapport van aandelenwaardering van 23 november 1994 onjuist was.
- Rabobank heeft zich bij de beoordeling van de kredietpositie gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals in haar uitlatingen weergegeven (zie 2.6); de grootste rol speelde daarbij de loan-to-value-waarde (de verhouding tussen de uitstaande kredietsom en de aan Rabobank toekomende zekerheden); die zekerheden werden onder meer gevormd door de debiteurenlijsten, die steeds correct aan Rabobank ter beschikking stonden;
- voor zover Rabobank al naar de door [A (achternaam)] aangeleverde periode- en jaarcijfers keek, betroffen dat veelal voorlopige cijfers, die bovendien maar een momentopname vormden;
- van onjuistheden in die cijfers was Rabobank zich wel bewust (zeker toen de solvabiliteit van [onderneming 1] als matig moest worden aangemerkt en zij daarom eind 1995 bij Rabobanks afdeling Bijzonder Beheer werd ondergebracht), maar die onjuistheden waren niet zodanig dat Rabobank daarin aanleiding vond voor een ander kredietbeleid jegens [onderneming 1] dan zij heeft gevolgd, temeer niet omdat de zekerheden van Rabobank toen nog voldoende waren om daarmee de openstaande kredietsom te dekken; gebleken onjuistheden vormen, anders dan [eiseres] stelt, ook niet zonder meer een grond waarop een bank een krediet mag opzeggen, omdat een bank met zorgvuldigheidseisen jegens de klant rekening heeft te houden;
- de zekerheden die Rabobank had waren zelfs in juni 1996 nog zodanig dat zij de openstaande kredietsom overtroffen;
- de overstanden in het krediet werden veroorzaakt door tussentijds verholpen problemen: de Portugese leverancier van [onderneming 1] leverde niet vlot en is vervangen, een andere leverancier leverde producten met wisselende kwaliteit en een bestuurder van [onderneming 1] vond goed dat franchiseverplichtingen van franchisenemers in leningen werden omgezet, waardoor [onderneming 1] als bank fungeerde; dit is teruggedraaid;
- Rabobank heeft steeds bij [onderneming 1] aangedrongen op maatregelen om die kwesties het hoofd te bieden, zoals aanscherping van het debiteurenbeleid, sluiting van een winkel en - begin 1996 - aanstelling van een interim-bestuurder bij [onderneming 1] ;
- [eiseres] beschikte ten tijde van haar rechtszaken tegen [A (achternaam)] over het gehele [onderneming 1] -dossier van Rabobank en heeft in die zaken dus alles aan kunnen dragen wat zij in dat dossier ter onderbouwing van haar vordering op [A (achternaam)] aantrof, maar desondanks hebben rechtbank en gerechtshof die vordering afgewezen, wat ook in dit geding maatgevend moet zijn;
- voor het geval de vordering in enige mate toewijsbaar word geoordeeld, geldt dat [eiseres] geen schade heeft geleden, dan wel dat zij zelf schuld heeft aan die schade; ook is er geen grond voor een schadestaatprocedure en dient een veroordeling van Rabobank niet uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard.
werkelijkefinancieel-economische positie van [onderneming 1] van 1993 tot augustus 1996 en op het mogelijk onjuiste (deel)beeld dat Rabobank door toedoen van [A (achternaam)] van die positie had. Ook komt het daarbij aan op de aard en de omvang van die eventuele afwijkingen en de betekenis daarvan voor een kredietverlener als Rabobank, in haar besluitvorming omtrent het verlenen en continueren van een bedrijfskrediet. Bovendien geldt dat voor zover Rabobank ermee bekend was dat door [A (achternaam)] opgemaakte gegevens van [onderneming 1] onjuist waren en zij daarin (anders dan objectief bezien verstandig zou zijn geweest) geen aanleiding heeft gevonden om het krediet van [onderneming 1] te beëindigen of beperken, daarin geen grond voor een vordering van Rabobank op [A (achternaam)] kan zijn gelegen.
voorlopigejaarrekening over 1994 ging, wat maakt dat een kredietverlener voorzichtigheid dient te betrachten bij het daaraan verbinden van gevolgen voor de kredietverlening, zo daar al aanleiding toe bestaat. Ten aanzien van [eiseres] ’s opmerkingen omtrent de op 18 september 1995 besproken jaarrekening over 1993 geldt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet begrijpelijk is waarom de eventuele onjuiste allocatie van een (op zichzelf correcte) waardestijging van een bedrijfspand van [onderneming 1] voor Rabobank aanleiding had moeten zijn het krediet te beëindigen. Ook de stellingen rond de in die jaarrekening opgenomen kosten voor onder meer opleidingen en intercompanywinsten en rond het door [A (achternaam)] opgemaakte rapport van aandelenwaardering van 23 november 1994, leiden zonder die nadere toelichting door [eiseres] niet tot haar gelijk.
- vast recht € 639
- salaris advocaat