In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van de Maatschap [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de ontvankelijkheid van bezwaar tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en de vraag of er recht bestaat op immateriële schadevergoeding. De belanghebbende had over het tweede kwartaal van 2013 omzetbelasting op aangifte voldaan, maar de Inspecteur had geen uitspraak op bezwaar gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verlaagde de verschuldigde omzetbelasting tot nihil. Voor het derde kwartaal van 2014 werd een naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd, welke door de rechtbank werden vernietigd. Voor het tweede kwartaal van 2014 was er echter een geschil over de terpostbezorging van het bezwaarschrift. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. Hierdoor was de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase niet aangevangen, en had de belanghebbende geen recht op schadevergoeding. Het Hof concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep niet was overschreden en dat de belanghebbende recht had op een schadevergoeding van € 500 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.