In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de commanditaire vennoten en de bestuurder van de beherend vennoot van een commanditaire vennootschap (CV) in het kader van een geschil over een koopovereenkomst. De appellanten, die eigenaar waren van een boerderij, hebben deze op 24 februari 2010 verkocht aan de CV. De CV heeft de koopovereenkomst niet nagekomen, wat leidde tot een ontbinding van de overeenkomst en een vordering tot schadevergoeding door de appellanten. De CV was inmiddels ontbonden en geliquideerd, waardoor de appellanten zich richtten tot de commanditaire vennoten en de bestuurder van de beherend vennoot voor verhaal van hun schade.
Het hof heeft vastgesteld dat de commanditaire vennoten, waaronder [geïntimeerde1], niet aansprakelijk zijn voor de schulden van de CV, tenzij zij zich hebben gedragen als beherend vennoot, wat in dit geval niet is aangetoond. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde1] niet in strijd met het beheersverbod heeft gehandeld, omdat de appellanten op de hoogte waren van zijn rol als stille vennoot. De aansprakelijkheid van [geïntimeerde2], de bestuurder van de beherend vennoot, werd ook onderzocht. Het hof concludeert dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen of een ernstig verwijt aan zijn adres, omdat hij niet wist of behoorde te weten dat de CV haar verplichtingen niet kon nakomen.
De vorderingen van de appellanten worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellanten in de proceskosten worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de grenzen van de aansprakelijkheid van commanditaire vennoten en de rol van bestuurders in het kader van vennootschapsrechtelijke verplichtingen.