[appellante] heeft in eerste aanleg, zakelijk weergegeven, gevorderd:
I veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 42.953,82, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 mei 2002;
II [geïntimeerde] te verbieden het herstel van de gronddam, de aanleg van een grondwal en beschoeiing en het aanbrengen van beplanting op de grondwal te belemmeren en/of ongedaan te maken en/of deze te beschadigen, daaronder begrepen het voeren van bestuursrechtelijke- en civiele procedures, op straffe van een zonder verdere formaliteiten onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 20.000,-- per overtreding;
III een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] geen erfdienstbaarheid van overpad heeft met betrekking tot het perceel met kadastrale aanduiding gemeente Maarssen, sectie F, nr. 3907;
IV [geïntimeerde] te verbieden het perceel, sectie F, nr. 3907, te (doen) betreden, op straffe van een zonder verdere formaliteiten onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 2.500,-- per overtreding;
V primair te verklaren voor recht dat [appellante] eigenaar is van de westelijke brug, subsidiair de volledige eigendom aan [appellante] toe te delen;
VI een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] gehouden is tot vergoeding van 50% van de kosten betreffende de plaatsing van een metalen hekwerk op de westelijke brug, welke kosten zo nodig nader dienen te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
VII een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] gehouden is medewerking te verlenen aan het plaatsen van een mandelige erfafscheiding bestaande uit extra lange metalen palen, vaste horizontale bovenbuizen en vernageld gaaswerk van 1,25 meter hoogte en gehouden is tot voldoening van 50% van de kosten hiervan;
VIII [appellante] te machtigen houten palen met gaas alsmede andere obstakels te verwijderen, teneinde op de door het kadaster op 13 september 2002 ingemeten en gemarkeerde kadastrale erfgrens tussen de percelen 3835 en 3836 het mandelige hekwerk te kunnen aanbrengen en haar te machtigen zich daartoe, voor zover vereist, op het perceel van [geïntimeerde] te begeven;
IX [geïntimeerde] te verbieden door het kadaster geplaatste markeringstekens ter bepaling van de kadastrale erfgrens tussen de percelen 3835 en 3836 te verwijderen en/of te verplaatsen en [geïntimeerde] te verbieden de plaatsing van de onder VI en VII vermelde hekwerken te verhinderen en/of die hekwerken te beschadigen, op straffe van een zonder verdere formaliteiten onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,-- per overtreding;
X [geïntimeerde] te gebieden binnen 7 dagen na betekening van het vonnis de door hem verplaatste markeringstekens van de kadastrale grens tussen de percelen 3835 en 3836 terug te plaatsen op de door het kadaster op 13 september 2002 ingemeten locaties, op straffe van een zonder verdere formaliteiten onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,-- per overtreding;
XI [geïntimeerde] te gebieden de westelijke brug te herstellen in de staat waarin deze zich ten tijde van de inleidende dagvaarding bevond, alsmede [geïntimeerde] te verbieden de westelijke brug (opnieuw) te verwijderen en/of te beschadigen, zolang betreffende de eigendom van de brug en/of de rechten tot het gebruik van die brug, geen sprake is van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak, op straffe van een zonder verdere formaliteiten onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,-- per dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft, althans per overtreding, met een maximum van € 25.000,--;
XII [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.