Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur).
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een woningcorporatie (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2015, waarbij de belanghebbende in geschil is over de hoogte van de verhuurderheffing en de toepassing van een heffingsvermindering. De belanghebbende had een kantoorpand omgebouwd naar sociale huurwoningen en ontving een voorlopige investeringsverklaring voor de vermindering van de verhuurderheffing. De Inspecteur had de aanslag Vpb vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 3.205.133, waarbij rekening was gehouden met de verhuurderheffing van € 639.658. De belanghebbende betwistte deze aanslag en stelde dat de heffingsvermindering in mindering moest worden gebracht op de voortbrengingskosten van de woningen, wat zou leiden tot een lagere aanslag. Het Hof oordeelde dat de heffingsvermindering formeel en materieel verbonden is met de verhuurderheffing en dat deze niet als investeringssubsidie kan worden behandeld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.