Overwegingen
1. Eiseres is een woningcorporatie en is volledig belastingplichtig voor de vpb.
2. Eiseres is tevens belastingplichtig voor de verhuurderheffing omdat zij bij aanvang van het kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van meer dan tien huurwoningen.
3. Eiseres heeft een kantoorpand, gelegen aan de [A-straat 1] te [Z] , dat kwalificeerde als ‘niet voor bewoning bestemde ruimte’ omgebouwd naar 50 wooneenheden. Eind 2014 heeft de oplevering plaatsgevonden. Iedere van deze wooneenheden is een voor verhuur bestemde woning die ingevolge artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) als één onroerende zaak wordt aangemerkt en waarvan de huurprijs niet hoger is dan het bedrag genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag (hierna ook: een sociale huurwoning).
4. In 2014 heeft eiseres in het kader van de vermindering verhuurderheffing voor 50 sociale huurwoningen een voorlopige investeringsverklaring ontvangen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De voorlopige vermindering afdracht verhuurderheffing bedraagt € 10.000 per woning.
5. In 2015 heeft eiseres voor deze 50 sociale huurwoningen de definitieve investeringsverklaring ontvangen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De vermindering afdracht verhuurderheffing bedraagt € 10.000 per woning. De vermindering afdracht bedraagt in totaal € 500.000.
6. De verhuurderheffing over 2015 bedraagt € 1.139.658. Hierop wordt de heffingsvermindering van € 500.000 in mindering gebracht zodat per saldo een te betalen bedrag van € 639.658 verschuldigd is. De verhuurderheffing is een last die aftrekbaar is bij de berekening van de belastbare winst voor de vpb.
7. In geschil is de hoogte van de verhuurderheffing die aftrekbaar is bij de berekening van de belastbare winst voor de vpb over 2015. Meer specifiek is in geschil de verwerking van de heffingsvermindering.
8. Eiseres stelt dat de heffingsvermindering in mindering moet worden gebracht op de aanschaffings-, dan wel voortbrengingskosten van de woningen waar deze betrekking op heeft. Zij verwijst daarbij naar goed koopmansgebruik. Aftrekbaar van de winst is een bedrag van € 1.139.658 aan verhuurderheffing. Een bedrag van € 500.000 moet worden afgeboekt op de boekwaarde van de betreffende 50 sociale huurwoningen.
9. Verweerder stelt dat de heffingsvermindering in mindering gebracht moet worden op de verhuurderheffing, omdat dit direct uit de wet voortvloeit. Daardoor moet deze verwerkt worden in de winst- en verliesrekening over 2015. Aftrekbaar is een bedrag van € 639.658.
Beoordeling van het geschil
10. Ingevolge artikel 8 van de Wet vpb wordt de winst - met inachtneming van uitzonderingen die zien op het verschil in aard tussen belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting - opgevat en bepaald op de voet van de artikelen die handelen over de winstbepaling van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Ingevolge artikel 3.8 van de Wet IB 2001 is winst het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. Vast staat dat de verhuurderheffing een last is die aftrekbaar is bij de berekening van de winst.
11. Ingevolge artikel 1.10 van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (hierna: Wet mw 2014 II) kan de belastingplichtige die beschikt over een op zijn naam afgegeven definitieve investeringsverklaring met een dagtekening in een kalenderjaar dat ten hoogste drie jaren voor het heffingsjaar ligt of voor 1 oktober in het heffingsjaar zelf, het bedrag van de verhuurderheffing verminderen met het in die verklaring opgenomen bedrag van de heffingsvermindering; in dat geval brengt de belastingplichtige het volledige in de definitieve investeringsverklaring genoemde bedrag van de heffingsvermindering in mindering voor zover dit niet hoger is dan het bedrag van de verhuurderheffing. Indien het bedrag van de heffingsvermindering hoger is dan het bedrag van de verhuurderheffing, kan de belastingplichtige het deel van het bedrag van de heffingsvermindering in mindering brengen dat gelijk is aan de verhuurderheffing. De belastingplichtige kan het deel van het bedrag van de heffingsvermindering, dat hij in enig heffingsjaar niet op het bedrag van de verhuurderheffing in mindering heeft kunnen brengen, in mindering brengen op de over een volgend heffingsjaar verschuldigde verhuurderheffing, doch niet later dan in het heffingsjaar dat ten hoogste drie jaren ligt na het jaar van de dagtekening van de definitieve investeringsverklaring.
12. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 1.10 opgenomen heffingsvermindering onderdeel is van de heffingssystematiek van de Wet mw 2014 II. Dit volgt uit de tekst van artikel 1.10. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de Wet mw 2014 II naast het genereren van opbrengsten voor de staat, ook beoogt de woningmarkt in zowel het huur- als het koopsegment beter te laten functioneren. Daarom is ook een investeringsfaciliteit in de wet opgenomen. Blijkens de wetsgeschiedenis wilde de wetgever daar geen aparte financiële regeling voor, omdat de heffingsvermindering in de eerste plaats een investeringsfaciliteit is voor heffingsplichtige verhuurders die investeringen in kwetsbare gebieden op zich nemen. Bovendien bleek een investeringsfaciliteit in de vorm van een heffingsvermindering het snelst realiseerbaar en relatief simpel uitvoerbaar. De wetgever geeft verder aan dat de heffingsvermindering geldt voor de periode 2014-2017, dat hiermee een versnelling wordt beoogd van investeringen, waarmee een impuls aan het economisch herstel wordt gegeven en dat er dus een directe relatie is met de heffing (Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014 nummer 33819, onderdeel B Memorie van Antwoord, pagina 14).
13. Naar het oordeel van de rechtbank is het bedrag aan te betalen verhuurderheffing dat de uitkomst is van de heffingssystematiek van artikel 1.10 Wet mw 2014 II daarom het bedrag dat als last aftrekbaar is bij de berekening van de winst voor de vpb. De door eiseres aangevoerde argumenten, zoals de analogie naar de verwerking van subsidies, de behandeling van investeringsfaciliteiten als EIA en MIA bij de winstbepaling en de veronderstelde uitwerking van goed koopmansgebruik, wat daar ook van zij, doen daar niet aan af. Aan eiseres kan worden toegegeven dat de heffingsvermindering gericht is op het bevorderen van investeringen, maar voor de door eiseres voorgestane verwerking zijn geen aanknopingspunten te vinden, noch in de Wet mw 2014 II, noch in de Wet vpb.
14. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.