ECLI:NL:GHARL:2020:1518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
19/00083 en 19/00084
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot boekwinst bij verkoop van grond en belastingrente

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 7 december 2018 de bezwaren van belanghebbende tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond heeft verklaard. De inspecteur van de Belastingdienst had voor het jaar 2012 aan belanghebbende een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 919.119 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 38.118. Tevens was er belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur handhaafde zijn besluiten. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de aanslagen had opgelegd en dat de belastingrente terecht was berekend.

In hoger beroep stelde belanghebbende dat de boekwinst behaald bij de verkoop van twee hectare grond en de overbrenging van de resterende grond naar privé vrijgesteld zou moeten zijn op grond van de bosbouwvrijstelling (BBV). Het hof oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de gehele koopsom van de grond niet ook betrekking had op het kampeerbedrijf dat op het terrein was gevestigd. Het hof concludeerde dat de inspecteur de aanslagen niet te hoog had vastgesteld en dat de belastingrente terecht in rekening was gebracht. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/00083 tot en met 19/00084
uitspraakdatum: 25 februari 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 7 december 2018, nummers AWB 17/333 en 17/334, ECLI:NL:RBGEL:2018:5233, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst(hierna: de Inspecteur),
betreffende na te noemen aanslagen en beschikkingen belastingrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft voor het jaar 2012 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 919.119 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 38.118. Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende bij beschikking € 55.647 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende ook een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.064. Tevens is bij beschikking € 144 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw en de beschikkingen. In de in één geschrift opgenomen uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46.
1.5.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020 te Arnhem. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende bijgestaan door zijn echtgenote, [A] , alsmede, namens de Inspecteur, [B] , [C] en [D] .
1.9.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met bijlagen toegezonden aan het Hof en aan de Inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht op de zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft zich niet verzet tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.10.
De Inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan belanghebbende.
1.11.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting, zonder bezwaar van de Inspecteur, een kopie overgelegd van het taxatieverslag van de gemeente Heerde met waardepeildatum 1 januari 2013 van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen en grond aan de [a-straat 1] in [Z] .
1.12.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft tot en met 2011 onder de naam [E] een kleinschalig bungalowpark met camping geëxploiteerd in een bosrijke omgeving te [Z] .
2.2.
[E] was gelegen op een (bos)perceel met een oppervlakte van 2.49.95 hectare en lag in een door de provincie Gelderland voor grofwild beoogde corridor tussen de Veluwe, de IJsselvallei en de Sallandse Heuvelrug.
2.3.
Tot het dossier behoort een door belanghebbende overgelegd taxatierapport van 5 juni 2008. Dit rapport is in opdracht van de [F] (hierna: [F] ) opgemaakt en vermeldt een onderhandse verkoopwaarde van [E] van € 1.000.000. De wijze van taxeren is overeenkomstig het hierna in 2.4 vermelde taxatierapport en is opgemaakt in verband met de mogelijke aankoop van het geheel in het kader van het project “ [G] ”.
2.4.
In verband met de onderhandelingen heeft [F] in aanvulling op het in 2.3 vermelde taxatierapport opdracht gegeven om [E] nogmaals te taxeren. In dit tweede rapport van 8 april 2010 wordt [E] , na aftrek van het deel van de grond dat belanghebbende heeft behouden, gewaardeerd op (afgerond) € 1.100.000. Dit bedrag is gebaseerd op de waarde van de recreatiewoningen die zich op het park bevinden en de gekapitaliseerde jaarlijkse opbrengst van de campingplaatsen.
2.5.
De onderhandelingen hebben geleid tot een overeenkomst met dagtekening 25 november 2010 (hierna ook: de koopovereenkomst), waarbij belanghebbende twee hectare van zijn grond heeft verkocht aan [H] (hierna: [H] ) voor een bedrag van € 1.123.500. Dit bedrag bestaat uit € 1.100.000 voor de grond en € 23.500 aan vergoeding voor kosten die belanghebbende in het verkooptraject heeft gemaakt. Bij notariële akte van 25 mei 2012 is de grond geleverd. Deze grond heeft vervolgens de planologische bestemming “natuur” verkregen.
2.6.
Het resterende deel van de grond met daarop zijn woning heeft belanghebbende behouden. Dit deel heeft de planologische bestemming “wonen” gekregen. Na de verkoop en de levering van de hiervoor genoemde twee hectare grond heeft belanghebbende het resterende deel en zijn woning naar zijn privévermogen overgebracht.
2.7.
Op 5 november 2013 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.081 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 38.118. In de aangifte is voor een bedrag van € 1.036.641 een beroep gedaan op de vrijstelling voor bosbedrijf (hierna: BBV).
Belanghebbende heeft dit bedrag als volgt gespecificeerd:
Omschrijving
Totaal
Woonhuis
Camping
Overheveling woning
€ 87.750
€ 87.750
Verkoop camping
€ 1.100.000
€ 1.100.000
Boekwaarde (bedrijfs)woning
€ 9.438 -/-
€ 9.438 -/-
Boekwaarde bedrijfsopstallen
€ 15.973 -/-
€ 15.973 -/-
Boekwaarde grond
€ 125.697 -/-
€ 65.697 -/-
€ 60.000 -/-
BBV/boekwinst (na afronding)
€ 1.036.641
€ 12.614
€ 1.024.026
2.8.
Met dagtekening 6 december 2013 heeft de Inspecteur een voorlopige aanslag IB/PVV 2012 opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte.
2.9.
De Inspecteur heeft bij het opleggen van de in geschil zijnde aanslagen de aangiften IB/PVV en Zvw 2012 gecorrigeerd, in die zin dat hij slechts voor een bedrag van € 10.000 de BBV van toepassing acht. Het belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning
€ 22.081
Minder BBV
€ 1.026.641
Zelfstandigenaftrek
€ 7.280 -/-
MKB-vrijstelling
€ 122.323 -/-
Vastgesteld belastbare inkomen uit werk en woning
€ 919.119
Door voormelde correctie van de BBV heeft de Inspecteur de aanslag Zvw naar het maximum bijdrage-inkomen opgelegd.

3.Geschil

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is de boekwinst behaald bij de verkoop van de twee hectare grond en behaald bij de overbrenging van de resterende grond (met woning) naar privé vrijgesteld op grond van de BBV?
Zijn de bedragen aan belastingrente terecht in rekening gebracht?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Inspecteur en van de beschikkingen, alsmede tot vermindering van de aanslagen.
3.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
Op de zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard niet langer een beroep te willen doen op “interne compensatie”.

4.Beoordeling van het geschil

1.
Is de BBV van toepassing?
4.1.
Zoals de Rechtbank reeds heeft overwogen behoren ingevolge artikel 3.11, eerste lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) voordelen uit bosbedrijf niet tot de winst. Bij een bosbedrijf gaat het niet om een bedrijf als organisatie van kapitaal en arbeid, maar uitsluitend om de feitelijke beoefening van de bosbouw en al hetgeen met die beoefening rechtstreeks verband houdt. Dit brengt mee dat tot een onderneming zoals belanghebbende die uitoefende, welke het bosbedrijf niet tot hoofddoel heeft, werkzaamheden kunnen behoren die wel als uitoefening van het bosbedrijf kunnen worden beschouwd (Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5862). De BBV kan zowel toegepast worden op de exploitatieresultaten van het bosbedrijf als op de behaalde vervreemdingsvoordelen als de bestemming als bos niet wordt beëindigd (HR 5 februari 1986, nr. 22 958, ECLI:NL:HR:1986:BH3461, BNB 1986/160). Omdat belanghebbende een beroep doet op de BBV, rust op hem de last om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die tot de conclusie leiden dat - en in hoeverre - de BBV van toepassing is.
4.2.
Belanghebbende stelt dat niet het kampeerbedrijf is verkocht maar de bosgrond en acht daarbij van belang dat de koper na de koop geen campingbedrijf uitoefende maar de bosgrond een natuurbestemming heeft gegeven. In de visie van belanghebbende zijn de rechten op het kampeerbedrijf op dat terrein na de verkoop van de grond vervallen als het gevolg van de wijziging van de (planologische) recreatieve bestemming in een natuurbestemming.
4.3.
Het Hof acht het voor het antwoord op de eerste geschilvraag niet van belang of de koper, in het geval hij ook het kampeerbedrijf heeft gekocht, deze daarna niet is gaan exploiteren. Wel relevant is welk deel van de koopsom ziet op de verkochte bosgrond. Gelet op de door de Inspecteur overgelegde lijst van vraagprijzen voor bospercelen (een afschrift van webpagina’s van de website bostekoop.nl) die een gemiddelde prijs laat zien van € 1,72 p/m², alsmede zijn verklaring dat een door hem geraadpleegde taxateur aangaf dat bospercelen een waarde zouden hebben tussen € 1 p/m² en € 1,50 p/m
heeft de Inspecteur voldoende gemotiveerd belanghebbendes standpunt dat de gehele koopsom op het bos en niet op het kampeerbedrijf ziet weersproken. Het is dan aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat het bosperceel in dit (bijzondere) geval een waarde heeft van € 55 p/m² (€ 1.100.000 : 20.000 m²) en dat voor dit bedrag voldaan is aan de voorwaarden voor een succesvol beroep op de BBV. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Hieruit volgt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de koopsom in zijn geheel ziet op het verkochte bos.
4.4.
Aannemelijk acht het Hof dat de koopsom met name is betaald als vergoeding voor het (staken van het) kampeerbedrijf op het betreffende perceel. Dit vindt zijn bevestiging in:
 de koopovereenkomst, waarin is opgenomen dat koper van verkoper een campingterrein koopt;
 de bij de koopovereenkomst behorende bijzondere voorwaarden, waarin is opgenomen dat belanghebbende bereid is mee te werken aan de verkoop van zijn bedrijf;
 de akte van levering van 25 mei 2012, waarin is opgenomen dat het verkochte “een gedeelte van de camping [E] ” is en waarin ten aanzien van de feitelijke staat van het verkochte wordt verklaard: “verkoper garandeert dat het registergoed de feitelijke eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik als campingterrein nodig zijn”;
 in de in 2.3 en 2.4 vermelde taxatierapporten, waaruit blijkt dat koper belanghebbende in wezen schadeloos heeft willen stellen voor de waarde van de op het terrein gelegen opstallen en voor de te derven bedrijfswinsten van het kampeerbedrijf; en
 in de verklaring van belanghebbende ter zitting van het Hof dat zijn makelaar berekeningen heeft gemaakt die waren gebaseerd op de verkoop van het bedrijf.
4.5.
Belanghebbende heeft zijn stelling, inhoudende dat voormelde taxatierapporten louter bedoeld zijn als politiek-strategisch document voor de verantwoording van de provincie Gelderland voor de uitbetaling van de aankoopsubsidie waarmee [F] het in geschil zijnde perceel heeft aangekocht, niet aannemelijk gemaakt Aan zijn stelling dat aan het in 2.4 vermelde taxatierapport niet te veel waarde dient te worden gehecht omdat daarin is uitgegaan van onjuiste gegevens, in die zin dat koper voor 9 recreatiewoningen lijkt te betalen maar er maar 4 verkrijgt, wordt voorbij gegaan. Belanghebbende heeft namelijk tijdens de zitting van het Hof verklaard tijdens het onderhandelingsproces met [F] de beschikking gehad te hebben over de taxatierapporten en hij heeft uiteindelijk de koopsom verkregen die gelijk is aan de getaxeerde waarde (naast het ontvangen bedrag van € 23.500 voor door hem ingeschakelde deskundigen).
4.6.
Met betrekking tot de halve hectare grond en de woning die belanghebbende in het kader van de staking van zijn onderneming naar zijn privévermogen heeft overgebracht, heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat en in hoeverre hij voor de daarbij gerealiseerde boekwinst in aanmerking komt voor toepassing van de BBV.
4.7.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 10.000 van de boekwinst op de verkoop van het (bos)perceel en de onttrekkingswinst van de halve hectare grond met woning niet belast, omdat hij voor dit bedrag de BBV van toepassing acht. Aangezien uit de tot het dossier behorende foto’s blijkt dat er bomen op het terrein staan, kan het Hof volgen dat de Inspecteur daaraan recht heeft willen doen. Dat voor een hoger bedrag recht zou bestaan op toepassing van de BBV heeft belanghebbende echter niet aannemelijk gemaakt. Het gelijk ten aanzien van het antwoord op de eerste geschilvraag is derhalve aan de Inspecteur. De aanslagen IB/PVV 2012 en Zvw 2012 zijn niet naar een te hoog belastbaar inkomen uit werk en woning, danwel bijdrage-inkomen, vastgesteld.
2.
Is de belastingrente terecht in rekening gebracht?
4.8.
Belanghebbende stelt dat in zijn geval geen belastingrente in rekening mag worden gebracht. De Inspecteur heeft, aldus belanghebbende, in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld. Hij is namelijk, ondanks het feit dat belanghebbende de in geschil zijnde aangifte op 5 november 2013 had ingediend en dat daarin was vermeld dat een expliciete uitspraak van de Inspecteur wordt verwacht over de overheveling van de bedrijfswoning naar privé en over de verkoop van 2 ha grond, met de beoordeling van de aangifte pas begin 2016 gestart. Nadat op 6 december 2013 een voorlopige aanslag conform de ingediende aangifte was opgelegd, ging belanghebbende er van uit dat zijn aangifte goed was bevonden.
4.9.
De Rechtbank heeft hierover het volgende geoordeeld:
“17. Ingevolge artikel 30fc, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt, indien met betrekking tot de inkomstenbelasting na het verstrijken van een periode van zes maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige belastingrente in rekening gebracht.
18. Niet in geschil is dat de aanslag tijdig is opgelegd. Eiser stelt echter dat verweerder onnodig lang heeft gewacht met het in behandeling nemen van zijn aangifte en dat hij daarom onnodig belastingrente moet betalen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig handelt, wanneer hij overeenkomstig de wettelijke bepalingen belastingrente in rekening brengt in geval van een correctie van de aangifte bij het opleggen van de definitieve aanslag. Voor het opleggen van een definitieve aanslag geldt dat verweerder met zorgvuldigheid kennis moet nemen van de inhoud van de aangifte en, indien hij aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven twijfelt, een nader onderzoek moet instellen. Die zorgvuldigheid brengt ook mee dat hem bij de uitvoering van zijn taak een zekere vrijheid toekomt bij de inrichting van zijn werkzaamheden, vergelijk Hoge Raad 25 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5536. Verweerder heeft overeenkomstig zijn beleid kort na het indienen van de aangifte aan eiser een voorlopige aanslag opgelegd, om de gevolgen van het berekenen van belastingrente te beperken. Dat in dit geval de aan eiser in rekening gebrachte belastingrente hierdoor niet is beperkt, ligt aan de correctie die door verweerder is aangebracht. Ook de beroepen voor zover deze zien op de belastingrente zijn ongegrond.”
4.10.
Het Hof acht de in 4.9 opgenomen oordelen van de Rechtbank juist en maakt deze tot de zijne. Ook ten aanzien van het antwoord op de tweede geschilvraag is het gelijk aan de Inspecteur.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof acht wat betreft het hoger beroep geen termen aanwezig voor een vergoeding van het griffierecht of voor een veroordeling in de proceskosten.
6.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, T.A. Gladpootjes, en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop als griffier.
De beslissing is op 25 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
A.S. van Middelkoop A.J. Kromhout
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 februari 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.