ECLI:NL:GHARL:2017:5862

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
16/00328 en 16/00329
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toepassing van de bosbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de aanslagen in de inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van belanghebbende heeft vernietigd. De Inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.182 en een aanslag naar een bijdrage-inkomen van € 7.457. De rechtbank oordeelde dat de bosbouwvrijstelling van toepassing was, omdat belanghebbende gerechtvaardigd vertrouwen had gewekt bij de Inspecteur door eerdere correspondentie over de bosbouwvrijstelling.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak op 11 juli 2017 behandeld. De Inspecteur stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel was geschonden. Belanghebbende voerde aan dat de rechtbank de bosbouwvrijstelling te beperkt had uitgelegd. Het Hof oordeelde dat de bosbouwvrijstelling niet van toepassing was, omdat belanghebbende geen bosbedrijf exploiteerde, maar slechts boswerkzaamheden verrichtte tegen vergoeding. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur terecht de aanslagen had vastgesteld en dat het beroep van belanghebbende ongegrond was.

De uitspraak van het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en bevestigde de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur. De proceskosten werden niet toegewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werd de mogelijkheid geboden om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Belastingkamer
Locatie Arnhem
nummers 16/00328 en 16/00329
uitspraakdatum:
11 juli 2017nummer 06/00147
121
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur),
en het incidentele hoger beroep van
[X], wonende te
[Z](hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 februari 2016, nummers AWB 15/4431 en 15/4432, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.182.
1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 7.457.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 juni 2015 de aanslagen gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 25 februari 2016 de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag IB/PVV 2010 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.226, en de aanslag Zvw 2010 verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 2.567.
1.5.
De Inspecteur heeft bij brief van 16 maart 2016, ingekomen bij het Hof op 21 maart 2016, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 4 juli 2016, ingekomen bij het Hof op
5 juli 2016, incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.8.
De Inspecteur heeft op het incidentele hoger beroep gereageerd.
1.9.
De griffier van het Hof heeft bij brief van 24 april 2017 aan belanghebbende enige informatie gevraagd.
1.10.
Belanghebbende heeft bij brief van 23 mei 2017 daarop gereageerd.
1.11.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2017 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door
mr. [A] , advocaat te [B] . Namens de Inspecteur zijn verschenen
mw. mr. [C] en [D] .
1.12.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.13.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende en zijn echtgenote drijven een onderneming onder de naam VOF [E] (hierna: de VOF). De activiteiten van de onderneming bestaan uit loonwerkzaamheden, werk in de agrarische sector, werk in de bosbouw en verkoop van kersen uit eigen kwekerij. De werkzaamheden omvatten onder meer het hakken van grienden, oogsten van hout en onderhoud van knotbomen (hierna: de werkzaamheden). De opbrengsten van de werkzaamheden bestaan uit een geldelijke vergoeding van de opdrachtgever en de opbrengst van de verkoop van het hout.
2.2.
De werkzaamheden worden onder andere verricht in opdracht van [F] (hierna: [F] ) en [G] . De bossen waar de werkzaamheden worden verricht, waaronder de grienden, zijn eigendom van [F] dan wel [G] .
2.3.
Bij brief van 9 november 2007 heeft de Inspecteur met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2005 onder meer het volgende aan belanghebbendes gemachtigde geschreven:
“U heeft aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 voor [belanghebbende] gedaan. Om de aangifte van uw cliënt te kunnen beoordelen, vraag ik u aanvullende informatie te verstrekken. Hierna leest u om welke informatie het gaat.
(…)
Winst uit onderneming
U vermeldt een bedrag voor landbouwvrijstelling. Om te kunnen beoordelen of de aangegeven landbouwvrijstelling juist is, verzoek ik u mij de volgende informatie te sturen:
-de kadastrale gegevens van de verkochte grond, inclusief de oppervlakte;
-de bestemming van de verkochte grond, vóór de verkoop;
-een kopie van de verkoopakte;
-indien die er is, een kopie van het taxatierapport;
-een berekening van de landbouwvrijstelling.”
2.4.
Bij brief van 14 november 2007 heeft belanghebbende als volgt gereageerd:
“In uw brief d.d. 9 november 2007 verzoekt u om aanvullende informatie betreffende de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 van bovengenoemde belastingplichtige.
In de aangifte is geen bedrag voor landbouwvrijstelling vermeldt. Het vermelde bedrag betreft bosbouwvrijstelling.”
2.5.
De Inspecteur heeft vervolgens de aanslag IB/PVV 2005 met toepassing van de bosbouwvrijstelling vastgesteld.
2.6.
Op 12 maart 2012 heeft de Inspecteur een actualiteitsbezoek gebracht aan de VOF. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 14 maart 2012. Daarin is onder meer het volgende opgemerkt:
“Op 12 maart 2012 heb ik de V.O.F. (…) bezocht. Doel van het bezoek was het verzamelen van informatie over de door de V.O.F. in 1994 gestarte onderneming (activiteiten) en om inzicht te krijgen in de actuele bedrijfsvoering.
Het bezoek heeft zich beperkt tot de volgende elementen:
-het verzamelen van actuele informatie over relevante ontwikkelingen binnen uw bedrijf;
-het waarnemen van de actuele bedrijfsactiviteiten;
-het beoordelen van het ondernemerschap voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting.
Ik wijs er op dat het bezoek er niet op is gericht om onderzoek te doen naar een specifieke aangifte. Tijdens het bezoek heb ik dan ook geen door de V.O.F. (…) ingediende aangifte beoordeeld. Hierdoor kan aan dit bezoek geen rechten worden ontleend over de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte.
(…)
In de afgelopen twaalf maanden (2011/2012) is o.a. gewerkt in opdracht van:
-
Het [F] gevestigd te [H] ;
Voor deze natuurbeheerder verricht de VOF diverse loonwerkzaamheden o.a. het oogsten van hout en het onderhoud van knotbomen; dit betreffen jaarlijks terugkomende werkzaamheden;
(…)”
2.7.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2010 het standpunt ingenomen dat voor een bedrag van € 4.234 de bosbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 3.11 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) van toepassing is. Ter zitting hebben partijen eensluidend verklaard dat dit voordeel betrekking heeft op de volgende twee activiteiten:
- het afzetten van griendhout voor het [F] ;
- de verkoop van datzelfde griendhout aan Handelsonderneming [I] BV.
2.8.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2010 en Zvw 2010, met dagtekening 18 december 2014, de vrijstelling voor bosbedrijf gecorrigeerd.
2.9.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat met de bosbouwvrijstelling is beoogd de voordelen die samenhangen met de exploitatie van een bos vrij te stellen van de heffing van inkomstenbelasting, dat de onderneming van belanghebbende zich echter niet bezighoudt met de exploitatie van een bos maar met het verrichten van boswerkzaamheden tegen vergoeding, en dat mitsdien de bosbouwvrijstelling geen toepassing kan vinden. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur gedurende een aantal jaren de aangiften heeft gevolgd waarin de bosbouwvrijstelling is toegepast, dat voor het jaar 2005 tussen belanghebbende en de Inspecteur is gecorrespondeerd over toepassing van de bosbouwvrijstelling, dat de Inspecteur daarover geen nadere vragen heeft gesteld, dat daarmee het gerechtvaardigde vertrouwen bij belanghebbende is gewekt dat toepassing van de bosbouwvrijstelling akkoord is bevonden, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.

3.Geschil

3.1.
In geschil is in hoeverre belanghebbende de bosbouwvrijstelling ten bedrage van
€ 4.234 kan toepassen. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Volgens belanghebbende is het oordeel van de Rechtbank op dit punt juist.
3.2.
Belanghebbende stelt zich in het incidentele hoger beroep op het standpunt dat de Rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de bosbouwvrijstelling van art. 3.11 Wet IB 2001. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Overwegingen

Bosbouwvrijstelling
4.1.
Ingevolge artikel 3.11 Wet IB 2001 behoren voordelen uit bosbedrijf niet tot de winst.
4.2.
Bij een bosbedrijf gaat het niet om een bedrijf als organisatie van kapitaal en arbeid, maar uitsluitend om de feitelijke beoefening van de bosbouw met al hetgeen met die beoefening rechtstreeks verband houdt. Dit brengt mee dat tot een onderneming als de onderhavige, welke het bosbedrijf niet tot hoofddoel heeft, werkzaamheden kunnen behoren die wel als uitoefening van het bosbedrijf kunnen worden beschouwd (vgl. HR 23 november 1955, nr. 12.448, BNB 1956/38).
4.3.
Naar het oordeel van het Hof dient voor de toepassing van de bosbouwvrijstelling een bos voor rekening en risico van de belastingplichtige te worden geëxploiteerd. Daarvan is bij belanghebbende geen sprake. Op de opbrengst die belanghebbende in het onderhavige jaar heeft behaald met het hakken en onderhoud van grienden die in eigendom toebehoren aan het [F] , is de bosbouwvrijstelling derhalve niet van toepassing.
Vertrouwensbeginsel
4.4.
Aan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur voor eerdere jaren de aangifte heeft gevolgd en dus de gevraagde bosbouwvrijstelling heeft toegepast, kan belanghebbende niet een in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen. Een vertrouwen kan gerechtvaardigd zijn indien een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur is voorgelegd en daarnaast op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (vgl. HR 14 juni 2000, nr. 35.549, ECLI:NL:HR:2000:AA6516; HR 13 februari 2015, nr. 14/02082, ECLI:NL:HR:2015:278).
4.5.
In 2007 heeft de Inspecteur aan belanghebbende informatie gevraagd over de landbouwvrijstelling die door belanghebbende in de aangifte IB/PVV 2005 in aanmerking is genomen (zie 2.3). In dat verband heeft belanghebbende aan de Inspecteur uitsluitend geantwoord dat niet de landbouwvrijstelling maar de bosbouwvrijstelling van toepassing is (zie 2.4). Belanghebbende heeft de Inspecteur derhalve niet in kennis gesteld van de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling van de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheden, zodat niet kan worden gezegd dat belanghebbende de kwestie uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft voorgelegd aan de Inspecteur. Ook zijn er geen aanwijzingen dat de Inspecteur met de bijzonderheden van dit geval langs andere weg bekend was. Onder deze omstandigheden kan een beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Verder is ook in het rapport van het actualiteitsbezoek (zie 2.6) niets opgemerkt over de toepassing van de bosbouwvrijstelling, zodat ook daaraan belanghebbende niet redelijkerwijs het vertrouwen kan ontlenen dat de Inspecteur heeft ingestemd met toepassing van de bosbouwvrijstelling.
SlotsomGelet op het vorenstaande dient het hoger beroep van de Inspecteur gegrond te worden verklaard en het incidentele hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en
mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 juli 2017.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 11 juli 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.