In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een huisarts, tegen de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (KNMG) over de afwijzing van zijn aanvraag tot herregistratie als huisarts. [appellant] had zijn aanvraag tot herregistratie ingediend bij de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS), maar deze werd afgewezen op 19 mei 2014. De RGS stelde dat [appellant] niet voldeed aan de vereisten voor herregistratie, waaronder het draaien van avond-, nacht- en weekenddiensten. Na een reeks van juridische stappen, waaronder bezwaar en beroep bij de Raad van State, werd de afwijzing van de RGS uiteindelijk onrechtmatig verklaard. Echter, de RGS heeft later een nieuwe beslissing genomen die de herregistratie van [appellant] met terugwerkende kracht verlengde, maar dit leidde niet tot de gewenste uitkomst voor [appellant]. In eerste aanleg vorderde hij schadevergoeding van de KNMG, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van relativiteit, omdat de geschonden norm niet strekte tot bescherming van de inkomens- en pensioenbelangen van [appellant]. In hoger beroep bevestigde het hof deze beslissing, waarbij het hof oordeelde dat de geschonden norm enkel gericht was op de kwaliteit van zorg voor patiënten en niet op de belangen van de huisarts zelf. Het hof concludeerde dat de vordering van [appellant] niet kon slagen omdat de norm die door de RGS was geschonden niet de schade van [appellant] beschermde. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten.