Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
daarbij het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg.
3.De feiten
Partijen zijn bij wijze van voorlopige financiële regeling overeengekomen, zulks totdat de voormalige echtelijke woning aan de [a-straat 1] te [A] is verkocht en in eigendom is overgedragen, dat de man met ingang van 1 oktober 2012 aan de bank het volledige bedrag ter zake hypotheekrente, de premie van de aan de hypotheek gekoppelde polis, de opstalverzekering, de rente en aflossing van de lening aan [B] en de rente en aflossing op de creditcards betaalt.
30 juni 2017 verkocht en geleverd aan een derde.
€ 1.357,- per maand, althans op een door de rechtbank te bepalen bedrag. De vrouw heeft nadien haar verzoek aangevuld en verzocht te bepalen dat de partneralimentatie met ingang van 10 september 2018 wordt bepaald op € 1.605,- per maand.
4.De omvang van het geschil
€ 70.525,97 in mindering strekt op de toekomstige door de man te betalen termijnen, dan wel in goede justitie het door de man te betalen bedrag vast te stellen.
Als verweer in het principaal hoger beroep:I. De man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans dat af te wijzen;
In het incidenteel hoger beroep:II. De bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zo mogelijk onder
aanvulling van de gronden, de beschikking van 31 oktober 2012 te wijzigen in dier
voege dat de partneralimentatie met ingang van 1 juli 2017 wordt bepaald op € 808,-
en met ingang van 11 september 2018 op € 1.382,- bruto per maand, althans op
zodanige bijdragen per voornoemde periodes, althans met ingang van zodanige data
als het hof juist acht vast te stellen.
5.De motivering van de beslissing
5.5 Het hof concludeert dat de grieven 2, 3 en 4 van de man falen zodat zijn verzoek om het teveel betaalde te mogen verrekenen c.q. in mindering te mogen brengen op de toekomstige termijnen niet voor toewijzing in aanmerking komt, nog daargelaten dat de door de man hierbij gestelde hoogte van de vordering door de vrouw gemotiveerd is betwist.
30 april 2018, de datum waarop het inleidend verzoek bij de rechtbank is binnengekomen.
De vrouw heeft verweer gevoerd met betrekking tot deze grief van de man en verzoekt het hof, in haar incidentele grief 6, de ingangsdatum te bepalen op 1 juli 2017 omdat de man gelet op de afspraken in het convenant vanaf dat moment al rekening had kunnen en moeten houden met een wijziging van de partneralimentatie.
€ 2.663,- per maand in 2011, zijnde geïndexeerd naar 2018 € 2.929,- netto per maand. Het totale netto gezinsinkomen van partijen in 2011 bedroeg volgens de rechtbank € 4.438,- per maand. Aan de zijde van de man is de rechtbank daarbij uitgegaan van de jaaropgaaf 2011 leidend tot een netto besteedbaar inkomen van € 2.684,- per maand. Het aandeel van de vrouw in het netto gezinsinkomen van partijen in 2011 heeft de rechtbank berekend op
€ 1.754,- per maand.
€ 5.356,- per maand en het netto gezinsinkomen destijds op € 4.518,- per maand. De vrouw heeft een en ander toegelicht in haar verweerschrift, mede aan de hand van een als productie 1 bij dat verweerschrift overgelegd (Excel) overzicht. Zij heeft daarbij aangeboden om, voor zover nodig, de onderliggende mutatieoverzichten van haar bankrekening in te brengen.
€ 2.468,- per maand resteert.
€ 5,- per dag per kind) in mindering brengen op het netto gezinsinkomen van partijen in 2011.
(60% x (€ 4.516,- minus € 300,-) = € 2.529,60 netto per maand, vermeerderd met indexering).
11 september 2017 wegens ziekte uitgevallen en heeft mede blijkens de brief van [E] van 20 augustus 2018 gedurende haar eerste ziektejaar volledig haar loon doorbetaald gekregen en daarna 70% van haar laatstverdiende loon. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking aan de hand van het cumulatief op de salarisspecificatie van de vrouw over de maand juli 2018, het bruto jaarinkomen van de vrouw in 2018 (geëxtrapoleerd) berekend op € 41.619,82. De man en de vrouw zijn het erover eens dat de rechtbank heeft verzuimd daarbij rekening te houden met de eindejaarsuitkering van de vrouw. De vrouw heeft -reeds in eerste aanleg- rekening houdend met de eindejaarsuitkering en de noodzakelijke inhoudingen voor (pensioen)premies haar belastbaar jaarloon becijferd op € 42.624,- en haar NBI op € 2.597,-. De vrouw heeft hier in haar verweerschrift in hoger beroep opnieuw naar verwezen en de man heeft deze berekening niet meer weersproken. Het hof zal dan ook uitgaan van dit NBI van € 2.597,- per maand volgend uit de desbetreffende berekening. Het hof ziet voor zowel de periode tot 11 september 2018 als de periode daarna aanleiding aan te nemen dat de vrouw daarnaast inkomen heeft in de vorm van vergoeding voor kost en inwoning van de oudste zoon van partijen (die inmiddels is afgestudeerd) die de werkelijke kosten overstijgt. Het hof zal in redelijkheid uitgaan van een netto vergoeding van € 250,- per maand. Het totale inkomen van de vrouw in de periode tot 11 september 2018 bedraagt dus € 2.847,- netto per maand (€ 2.597,- + € 250,-) en dat overstijgt haar behoefte zoals hiervoor berekend op € 2.782,- netto per maand. Dat betekent dat de vrouw in de periode vanaf de ingangsdatum 30 april 2018 tot 11 september 2018 niet behoeftig is.
11 september 2018 uitgaan van 70% van het laatstverdiende (bruto) loon van € 42.624,- dus afgerond € 29.837,-. Daarin worden (ook) geacht te zijn verdisconteerd de overige emolumenten zoals overwerk, eindejaarsuitkering, vakantietoeslag en ook de inhoudingen voor premie's worden geacht hierin te zijn meegenomen. Het hof heeft naast dat bedrag van
€ 29.837,- (evenals in de vorige periode) rekening gehouden met een bedrag van € 250,- per maand netto inkomen met het oog op de door de vrouw redelijkerwijs van haar inwonende zoon te vergen bijdrage en de niet betwiste fiscale gevolgen van eigen woning. Een en ander leidt doorgerekend tot een NBI van € 2.296,- per maand. Het hof verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening (2018/2).Dat betekent dat de netto behoeftigheid van de vrouw in de periode vanaf 11 september 2018 kan worden berekend op (€ 2.782,- minus € 2.296,-) € 486,- per maand, zijnde gebruteerd afgerond € 996,- per maand.