ECLI:NL:GHARL:2019:7308
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vonnis over wettelijke schuldsaneringsregeling met betrekking tot echtgenoten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is toegewezen, terwijl het verzoek van haar echtgenoot, [echtgenoot], is afgewezen. De rechtbank heeft op 12 juli 2019 uitspraak gedaan, waarbij [appellante] werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar haar echtgenoot niet. Op 18 juli 2019 heeft [appellante] voorwaardelijk hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzoekt om het vonnis te bekrachtigen indien haar echtgenoot alsnog wordt toegelaten tot de regeling, of het vonnis te vernietigen indien dat niet het geval is.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2019 zijn beide echtgenoten verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de argumenten van de partijen. Het hof overweegt dat de rechtbank geen essentieel vormverzuim heeft begaan door [appellante] niet te vragen of zij haar verzoek tot schuldsanering wil handhaven, nu de wet toestaat dat één echtgenoot wordt toegelaten tot de regeling en de ander niet. Het hof verwijst naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad die bevestigt dat de afwijzing van het verzoek van de ene echtgenoot niet automatisch leidt tot afwijzing van het verzoek van de andere echtgenoot.
Het hof concludeert dat er geen grond is voor doorbreking van het appelverbod, en verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep. De beslissing van het hof is op 9 september 2019 openbaar uitgesproken.