ECLI:NL:HR:2004:AO6933
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Individuele beoordeling van schuldsanering bij echtgenoten in gemeenschap van goederen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door een vrouw tegen een arrest van het gerechtshof te Amsterdam. De vrouw en haar man, beiden van Turkse nationaliteit, hadden verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank te Amsterdam had dit verzoek op 8 december 2003 afgewezen, en het gerechtshof had deze afwijzing op 3 februari 2004 bekrachtigd. De rechtbank oordeelde dat de man niet te goeder trouw was geweest bij het ontstaan van een schuld aan de sociale dienst, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek tot schuldsanering voor beide echtgenoten, aangezien zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
De Hoge Raad oordeelde echter dat de enkele omstandigheid dat echtgenoten in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, niet betekent dat de afwijzing van het verzoek van de ene echtgenoot automatisch ook geldt voor de andere. De Hoge Raad benadrukte dat elk verzoek tot schuldsanering individueel moet worden beoordeeld. Dit uitgangspunt is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin werd vastgesteld dat het faillissement van de ene echtgenoot niet automatisch het faillissement van de andere echtgenoot met zich meebrengt.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het gerechtshof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling bij echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, en bevestigt dat de individuele omstandigheden van elke echtgenoot in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van hun verzoeken.