In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de curator van Melkwinning Steenwijk B.V. en de Coöperatieve Rabobank U.A. De curator, mr. Gerben Mark Volkerink, had de Rabobank gedagvaard en gevorderd dat de financieringsovereenkomst, die was gesloten tussen Melkwinning en Friesland Bank, op grond van de faillissementspauliana vernietigd zou worden. De curator stelde dat de overeenkomst benadeling van schuldeisers met zich meebracht, omdat zonder deze overeenkomst de verkoopopbrengst van de bedrijfsactiviteiten beschikbaar zou zijn geweest voor de gezamenlijke schuldeisers.
Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de oprichting van Melkwinning in 1998, de kredietovereenkomst met Friesland Bank in 2009, en de herstructurering van de financiering in 2015. Het hof oordeelde dat de curator niet kon aantonen dat er sprake was van benadeling van de schuldeisers. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de financieringsovereenkomst niet als paulianaus kon worden aangemerkt, omdat Rabobank zonder de herstructurering niet zou hebben ingestemd met de verkoop van de activa van Melkwinning aan een derde partij. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de curator in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een curator een beroep kan doen op de faillissementspauliana en de noodzaak om aan te tonen dat er daadwerkelijk benadeling van schuldeisers heeft plaatsgevonden. Het hof volgde de eerdere rechtspraak en concludeerde dat de curator niet voldoende bewijs had geleverd om zijn vordering te onderbouwen. De zaak illustreert de complexiteit van faillissementsrecht en de rol van de curator in het beschermen van de belangen van schuldeisers.