In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door twee besloten vennootschappen, [appellant 1] B.V. en [appellant 2] B.V., tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een valpartij van [geïntimeerde] in een winkelcentrum dat in verbouwing was. De val vond plaats op 25 augustus 2014, toen [geïntimeerde] over een door [appellant 2] gelegde loopplaat viel, die niet goed was beveiligd. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat zowel [appellant 1] als [appellant 2] hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade van [geïntimeerde]. In hoger beroep heeft het hof de feiten uit het eerdere vonnis overgenomen en de aansprakelijkheid van [appellant 2] bevestigd, maar de aansprakelijkheid van [appellant 1] afgewezen. Het hof oordeelde dat [appellant 2] onvoldoende veiligheidsmaatregelen had getroffen, terwijl [appellant 1] niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de situatie die had geleid tot de val. Het hof heeft de schadevergoeding voor [geïntimeerde] vastgesteld op 25% van de totale schade, waarbij de eigen schuld van [geïntimeerde] ook in aanmerking werd genomen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [geïntimeerde].