ECLI:NL:GHARL:2019:6023

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.248.941/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opheffing conservatoir beslag op appartement en toewijzing vordering tot zekerheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De appellanten, echtelieden wonende te [A], hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tot opheffing van een conservatoir beslag dat door de geïntimeerde, wonende te [B], was gelegd op hun appartement. Het beslag was gelegd in verband met een vordering van de geïntimeerde jegens de appellant, die voortkwam uit een onrechtmatige daad. De rechtbank Overijssel had in een eerder vonnis de vordering van de appellanten tot opheffing van het beslag afgewezen, wat hen deed besluiten in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft de feiten uit het eerdere vonnis overgenomen en geconcludeerd dat de belangenafweging in het voordeel van de beslaglegger uitvalt. De appellanten beschikten niet over voldoende vermogen om zekerheid te stellen voor de vordering van de geïntimeerde, terwijl het appartement een aanzienlijke overwaarde had. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van de geïntimeerde bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de appellanten bij opheffing van het beslag. De vordering van de appellanten tot opheffing van het beslag is afgewezen en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tevens zijn de appellanten veroordeeld in de proceskosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.248.941/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/221559 / KG ZA 18-244)
arrest in kort geding van 23 juli 2019
in de zaak van
[appellant] en [appellante],
echtelieden, wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna:
[appellanten] c.s.of
[appellant] en [appellante],
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer,
en
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat voorheen: mr. G.D. te Biesebeek te Zwolle,
advocaat thans: mr. H.J.F. Dullemond te Zwolle.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 maart 2019 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Aarnoudse van 11 april 2019 met productie(s).
1.2
Ingevolge het tussenarrest van 5 maart 2019 heeft op 30 april 2019 een comparitie van partijen plaatsgevonden in zowel deze zaak als de zaak bij het hof bekend onder zaaknummer 200.242.523/01. Verschenen zijn:
- [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Aarnoudse;
- [geïntimeerde] , bijgestaan door mr. Dullemond.
Mr. Aarnoudse heeft ter comparitie mede het woord gevoerd aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het voor de comparitie overgelegde dossier, waaraan het proces-verbaal van de comparitie van partijen en de pleitaantekeningen zijn toegevoegd. Het hof heeft aan het dossier voorts toegevoegd de brief van mr. Dullemond van 29 mei 2019 over de inhoud van het proces-verbaal.
1.4
De vordering van [appellanten] c.s. in de memorie van grieven luidt:
"
MET CONCLUSIE:dat het uw Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden moge behagen:
I. het vonnis in kort geding van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Zwolle van 2 oktober 2018, onder nummer: C/08/221559 / KG ZA 18-244, te vernietigen;
II. opnieuw rechtdoende appellanten in hun vorderingen ontvankelijk te verklaren en hun vorderingen toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde het beslag op het appartementsrecht aan de [a-straat 1] te [A] met onmiddellijke ingang op te heffen c.q. te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat de executie na betekening van de uitspraak wordt gecontinueerd;
III. geïntimeerde te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door appellanten geleden en zo mogelijk nog te lijden schade, groot € 1.600,-, vermeerderd met de wettelijke rente ex. art. 6:11 BW te berekenen vanaf 31 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en te voldoen binnen twee maal 24 uur na dagtekening van het in deze te wijzen arrest;
IV. met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
1.5
De conclusie van [geïntimeerde] in de memorie van antwoord luidt:
"
MITSDIEN:
Het gerechtshof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard(het hof begrijpt: arrest)
behage de grieven van [appellant] en [appellante] te verwerpen en [appellant] en [appellante] te veroordelen om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage in de kosten van onderhavige procedure."

2.De vaststaande feiten

2.1
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 oktober 2018 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, zijn voor zover in hoger beroep nog van belang de navolgende.
2.2
[geïntimeerde] heeft na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter conservatoir beslag gelegd op het appartementsrecht op het adres [a-straat 1] te [A] (verder ook te noemen: het appartement). Het appartement staat ten name van [appellant] bij het kadaster geregistreerd. [appellante] is uit hoofde van de tussen haar en [appellant] bestaande huwelijksgoederengemeenschap mede-eigenaar van het appartement. Het beslag is op
17 december 2015 in het kadaster ingeschreven voor een bedrag van € 157.000,-. [geïntimeerde] heeft dit gedaan in verband met een door haar in rechte ingestelde vordering jegens [appellant] als cessionaris van een door de moeder van [geïntimeerde] en [appellant] (hierna: de moeder) aan [geïntimeerde] gecedeerde vordering uit hoofde van onrechtmatige daad. Het onrechtmatig handelen zou erin hebben bestaan dat [appellant] - kort gezegd - zonder medeweten en zonder toestemming van de moeder voor eigen gewin en ten behoeve van hemzelf en/of derden gelden heeft overgeboekt naar zichzelf, contant geld heeft opgenomen en betalingen aan derden heeft verricht die niet ten goede van de moeder zijn gekomen, een en ander van de bankrekening van de moeder.
2.3
Bij vonnis van de rechtbank van 6 juni 2018 (zaaknummer C/08/181137 / HA ZA 16-6) is in conventie, voor zover hier van belang, de vordering van [geïntimeerde] op [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft voorts in reconventie op de daartoe strekkende vordering van [appellant] voor recht verklaard dat het ten laste van [appellant] gelegde beslag op (onder meer) het appartementsrecht onrechtmatig is en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor alle deswege geleden en te lijden schade. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld bij dit hof, welk hoger beroep is geregistreerd onder nummer 200.242.523/01.
2.4
[appellanten] c.s. hebben [geïntimeerde] op 15 juni 2018 verzocht om het conservatoir beslag op het appartementsrecht op te heffen, vervolgens haar daartoe gesommeerd en ter zake in gebreke gesteld.
2.5
[geïntimeerde] heeft het beslag gehandhaafd.
2.6
Bij arrest van heden heeft het hof uitspraak gedaan in het hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.242.523/01. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank van 6 juni 2018 vernietigd en opnieuw rechtdoende, voor zover hier van belang, [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 121.056,57, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 29 december 2015. De vordering van [appellant] in reconventie om voor recht te verklaren dat het conservatoire beslag op het appartementsrecht onrechtmatig is en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor alle deswege geleden en te lijden schade is alsnog afgewezen.

3.De procedure in eerste aanleg

3.1
[appellanten] c.s. hebben [geïntimeerde] op 31 augustus 2018 gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, en gevorderd, voor zover hier van belang, [geïntimeerde] te veroordelen het beslag op het appartementsrecht aan de [a-straat 1] te [A] met onmiddellijke ingang op te heffen c.q. te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door [appellanten] c.s. geleden en zo mogelijk nog te lijden schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
3.2
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van die vordering met veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten.
3.3
Bij het bestreden vonnis in kort geding van 2 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellanten] c.s. afgewezen en [appellanten] c.s. in de proceskosten veroordeeld. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
[appellanten] c.s. zijn met negen grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis in kort geding. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De eerste grief heeft betrekking op de vraag of [appellanten] c.s. bij de gevorderde voorziening een spoedeisend belang heeft. De tweede tot en met de achtste grief zien op de belangenafweging die de voorzieningenrechter heeft gemaakt bij de beslissing om [geïntimeerde] niet te veroordelen tot opheffing van het conservatoir beslag op het appartement van [appellanten] c.s., waarbij de zesde grief een veeggrief betreft, die geen afzonderlijke bespreking behoeft. De negende grief ziet op het gevorderde voorschot ter zake de door [appellanten] c.s. geleden en zo mogelijk nog te lijden schade.

5.De motivering van de beslissing

Processueel

5.1
[geïntimeerde] heeft ter comparitie haar standpunt dat [appellante] formeel geen procespartij is ingetrokken, zodat dit geen nadere bespreking meer behoeft.
Inhoudelijk
5.2
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld (artikel 705 lid 2 Rv). Het komt daarbij aan op een belangenafweging, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat een conservatoir beslag betrekkelijk snel en eenvoudig kan worden gelegd en er naar zijn aard toe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering risicoaansprakelijkheid draagt voor de door het beslag ontstane schade. De rechter zal in kort geding hebben te beslissen aan de hand van de beoordeling van hetgeen door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Het ligt in de eerste plaats op de weg van degene die opheffing van het conservatoire beslag vordert, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is, of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd. Zie onder andere:
HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT9060,
NJ2006/148, HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105,
NJ1997, 481, HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559,
NJ2007/483 en HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074,
NJ2017, 155.
5.3
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter comparitie
- wat er ook zij van de vraag of aan de zijde van [appellanten] c.s. sprake is van een voldoende spoedeisend belang bij de onderhavige beoordeling - van oordeel dat het belang van [geïntimeerde] bij handhaving van het conservatoir beslag onder de omstandigheden van dit geval zwaarder dient te wegen dan het belang van [appellanten] c.s. bij opheffing van het beslag. Bij dit oordeel neemt het hof in aanmerking dat bij arrest van dit hof, eveneens van heden, de vordering van [geïntimeerde] tot zekerheid waarvan het conservatoir beslag is gelegd alsnog tot een bedrag van
€ 121.056,57 is toewezen. Dat arrest van het hof is weliswaar nog niet in kracht van gewijsde gegaan, maar het feit dat de vordering in hoger beroep (grotendeels) is toegewezen, en het hof de hoogste feitenrechter is, is een omstandigheid die voor het hof zwaar weegt. In het licht van het feit dat het appartement een aanzienlijke overwaarde heeft (de vraagprijs zou volgens de offerte van de makelaar € 275.000,- bedragen, en de restant hypotheekschuld bedraagt € 98.976,-), terwijl niet gebleken is dat [appellanten] c.s. overigens over vermogen van betekenis beschikken, dient het belang van [geïntimeerde] bij behoud van het conservatoir beslag zwaarder te wegen dan het belang van [appellanten] c.s. bij opheffing van het beslag. De gezondheidstoestand van [appellante] , en de daaruit volgens [appellanten] c.s. voortvloeiende noodzaak tot verkoop van het appartement, maakt niet dat het hof anders oordeelt. Het staat [appellanten] c.s. vrij het appartement te verkopen, doch zij dienen daarbij te zorgen voor voldoende (vervangende) zekerheid voor de vordering van [geïntimeerde] . Nu zij die zekerheid niet kunnen dan wel niet willen stellen, is het hof van oordeel dat het conservatoir beslag in stand dient te blijven. De vordering van [appellanten] c.s. tot opheffing van het conservatoir beslag dient daarom te worden afgewezen. Dit betekent dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. Uit het voorgaande volgt dat voor het toekennen van een voorschot voor geleden dan wel nog te lijden schade geen aanleiding bestaat.
Proceskosten
5.4
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep, zoals door [geïntimeerde] gevorderd.
5.5
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 318,-
totaal verschotten € 318,-
- salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x appeltarief II).
5.6
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 2 oktober 2018, voor zover aan het hoger beroep onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van [geïntimeerde] van de procedure in hoger beroep, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 318,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, mr. I.M. Dölle en
mr. F. Kleefmann, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.