Uitspraak
[appellanten] c.s.of
[appellant] en [appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Mr. Aarnoudse heeft ter comparitie mede het woord gevoerd aan de hand van door hem overgelegde pleitnotities.
"
MET CONCLUSIE:dat het uw Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden moge behagen:
"
MITSDIEN:
behage de grieven van [appellant] en [appellante] te verwerpen en [appellant] en [appellante] te veroordelen om aan [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage in de kosten van onderhavige procedure."
2.De vaststaande feiten
17 december 2015 in het kadaster ingeschreven voor een bedrag van € 157.000,-. [geïntimeerde] heeft dit gedaan in verband met een door haar in rechte ingestelde vordering jegens [appellant] als cessionaris van een door de moeder van [geïntimeerde] en [appellant] (hierna: de moeder) aan [geïntimeerde] gecedeerde vordering uit hoofde van onrechtmatige daad. Het onrechtmatig handelen zou erin hebben bestaan dat [appellant] - kort gezegd - zonder medeweten en zonder toestemming van de moeder voor eigen gewin en ten behoeve van hemzelf en/of derden gelden heeft overgeboekt naar zichzelf, contant geld heeft opgenomen en betalingen aan derden heeft verricht die niet ten goede van de moeder zijn gekomen, een en ander van de bankrekening van de moeder.
3.De procedure in eerste aanleg
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Processueel
HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT9060,
NJ2006/148, HR 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105,
NJ1997, 481, HR 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559,
NJ2007/483 en HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074,
NJ2017, 155.
- wat er ook zij van de vraag of aan de zijde van [appellanten] c.s. sprake is van een voldoende spoedeisend belang bij de onderhavige beoordeling - van oordeel dat het belang van [geïntimeerde] bij handhaving van het conservatoir beslag onder de omstandigheden van dit geval zwaarder dient te wegen dan het belang van [appellanten] c.s. bij opheffing van het beslag. Bij dit oordeel neemt het hof in aanmerking dat bij arrest van dit hof, eveneens van heden, de vordering van [geïntimeerde] tot zekerheid waarvan het conservatoir beslag is gelegd alsnog tot een bedrag van
€ 121.056,57 is toewezen. Dat arrest van het hof is weliswaar nog niet in kracht van gewijsde gegaan, maar het feit dat de vordering in hoger beroep (grotendeels) is toegewezen, en het hof de hoogste feitenrechter is, is een omstandigheid die voor het hof zwaar weegt. In het licht van het feit dat het appartement een aanzienlijke overwaarde heeft (de vraagprijs zou volgens de offerte van de makelaar € 275.000,- bedragen, en de restant hypotheekschuld bedraagt € 98.976,-), terwijl niet gebleken is dat [appellanten] c.s. overigens over vermogen van betekenis beschikken, dient het belang van [geïntimeerde] bij behoud van het conservatoir beslag zwaarder te wegen dan het belang van [appellanten] c.s. bij opheffing van het beslag. De gezondheidstoestand van [appellante] , en de daaruit volgens [appellanten] c.s. voortvloeiende noodzaak tot verkoop van het appartement, maakt niet dat het hof anders oordeelt. Het staat [appellanten] c.s. vrij het appartement te verkopen, doch zij dienen daarbij te zorgen voor voldoende (vervangende) zekerheid voor de vordering van [geïntimeerde] . Nu zij die zekerheid niet kunnen dan wel niet willen stellen, is het hof van oordeel dat het conservatoir beslag in stand dient te blijven. De vordering van [appellanten] c.s. tot opheffing van het conservatoir beslag dient daarom te worden afgewezen. Dit betekent dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. Uit het voorgaande volgt dat voor het toekennen van een voorschot voor geleden dan wel nog te lijden schade geen aanleiding bestaat.
Proceskosten
6.De beslissing
mr. F. Kleefmann, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.