ECLI:NL:GHARL:2019:5721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
18/00281
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en de kwalificatie van een auto als nieuw of gebruikt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 933, plus € 20 aan belastingrente, ongegrond verklaard. De belanghebbende, die een auto van het merk Audi Type A1 Sportback had aangekocht, had in zijn aangifte de auto als gebruikt aangemerkt, ondanks dat deze schade had opgelopen tijdens transport. De inspecteur was van mening dat de auto als nieuw moest worden aangemerkt, omdat deze nauwelijks in gebruik was geweest. Het hof oordeelt dat de transportschade geen schade is die voortkomt uit het gebruik van de auto als vervoermiddel. Het hof concludeert dat de auto na vervaardiging nauwelijks is gebruikt en dus als nieuw moet worden aangemerkt. Hierdoor heeft de belanghebbende geen recht op vermindering van de BPM. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het hoger beroep van de inspecteur wordt gegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer 18/00281
uitspraakdatum:
9 juli 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 29 maart 2018, nummer AWB 17/4997 in het geding tussen
[X] h.o.d.n. [Y]te
[Z] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 933. Daarbij is belanghebbende voorts bij beschikking een bedrag van € 20 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 juni 2019 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [A] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede – namens de Inspecteur – mr. [B] en mr. [C] .
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 30 november 2016 aangifte voor de BPM gedaan ter zake van een auto van het merk Audi Type A1 Sportback (hierna: de auto). De auto is op 29 juli 2016 in Oostenrijk voor het eerst toegelaten tot de openbare weg. De auto is - via België - overgebracht naar Nederland en geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. De kilometerstand van de auto bedroeg op dat moment tussen de 12 en 22. Bij het transport van de auto is schade aan de voorzijde van de auto ontstaan (bumper, grill en mistlampen). De schade beloopt volgens een tot het dossier behorend taxatierapport een bedrag van € 2.986 aan herstelkosten. De schade is geen gevolg van het gebruik van de auto als vervoermiddel. Op de ter zake van de auto opgemaakte factuur van de Belgische verkoper is vermeld dat de auto een nieuwe wagen is met schade vooraan.
2.2
In de aangifte BPM is belanghebbende ervan uitgegaan dat de auto als een gebruikte auto in de zin van artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) moet worden aangemerkt. Daarom heeft hij bij de berekening van de verschuldigde BPM een vermindering (afschrijving) op de voet van dat artikel toegepast.
2.3
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto ten tijde van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister als een nieuwe auto moet worden aangemerkt zodat belanghebbende volgens hem geen recht heeft op een vermindering (afschrijving) ex artikel 10 van de Wet BPM. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar aangetekend.
2.4
De Rechtbank heeft de Inspecteur in het ongelijk gesteld.
2.5
De Inspecteur heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank.

3.Het geschil en de standpunten van partijen

In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de auto voor de toepassing van de Wet BPM ten tijde van het belastbare feit (de registratie in het Nederlandse kentekenregister) als een nieuwe auto (standpunt Inspecteur) of als een gebruikte auto (standpunt belanghebbende) moet worden aangemerkt.

4.Beoordeling van het geschil

Nieuw of gebruikt
4.1
Onder een nieuwe personenauto in de zin van de Wet BPM moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest (zie onder meer HR 21 september 2018, nr. 17/02947, ECLI:NL:HR:2018:1695, HR 27 januari 2017, nr. 16/03401, ECLI:NL:HR:2017:79, HR 29 januari 2016, nr. 14/01502, ECLI:NL:HR:2016:119 en HR 14 september 2012, nr. 12/00848, ECLI:NL:HR:2012:BX7199).
4.2
Gelet op de in onderdeel 2.1 van deze uitspraak vermelde feiten, waarbij moet worden benadrukt dat de auto ten tijde van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister geen sporen van gebruik of beschadiging door gebruik van de auto vertoonde - de transportschade vormt geen schade als gevolg van gebruik van de auto als vervoermiddel -, kan naar het oordeel van het Hof niet anders worden geconcludeerd dan dat de auto na vervaardiging ervan nauwelijks is gebruikt, zodat sprake is van een nieuwe auto voor de toepassing van de Wet BPM. Een vermindering (afschrijving) op de voet van artikel 10 van de Wet BPM is dan niet aan de orde. Naar het oordeel van het Hof leidt dit niet tot een schending van het bepaalde in artikel 110 VWEU, aangezien een soortgelijk voertuig op de binnenlandse markt bij de berekening van de verschuldigde BPM ter zake van de registratie in het kentekenregister evenmin in aanmerking komt voor een vermindering van de BPM op de voet van artikel 10 van de Wet BPM. Het andersluidende standpunt van belanghebbende wordt verworpen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd. De naheffingsaanslag is terecht aan belanghebbende opgelegd. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente zijn door belanghebbende geen (afzonderlijke) klachten aangevoerd.
Proceskosten
4.3
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Slotsom
Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.

5.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
– verklaart het bij de Rechtbank door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema)
(R. den Ouden)
De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 juli 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.