ECLI:NL:GHARL:2019:5651

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
200.183.841
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatig handelen in faillissementssituaties

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de vraag centraal of er sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid en/of onrechtmatig handelen door de bestuurster van Beheer- en Beleggingsmaatschappij Manoni B.V. in het kader van een faillissement. De zaak betreft een hoger beroep van De Heus Voeders B.V. tegen de bestuurders van Manoni, Kibo en Geso Varkens B.V. De procedure is gestart na het faillissement van Manoni en Kibo, waarbij De Heus vorderingen heeft ingesteld tegen de bestuurders voor schade die zou zijn ontstaan door onrechtmatig handelen en het niet nakomen van verplichtingen. Het hof heeft in een tussenarrest geoordeeld dat de procedures tegen Kibo en Manoni zijn geschorst vanwege hun faillissement. In het hoger beroep heeft De Heus vier nieuwe vorderingen ingesteld tegen de bestuurster van Manoni, [appellant 4]. Het hof heeft de vorderingen van De Heus beoordeeld, waarbij het heeft vastgesteld dat De Heus onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. Het hof heeft geoordeeld dat de bestuurster niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de gestelde schade, omdat De Heus niet heeft aangetoond dat er sprake was van onrechtmatig handelen of dat de bestuurster persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Uiteindelijk heeft het hof alle vorderingen van De Heus afgewezen en de kosten van het hoger beroep toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.183.841
(zaaknummer rechtbank 273891)
arrest van 9 juli 2019
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Beheer- en Beleggingsmaatschappij Manoni B.V.,
gevestigd te Utrecht,
advocaat: (procesvertegenwoordiger onttrokken, voorheen): mr. J.J.J. de Rooij,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Beheer- en beleggingsmaatschappij Kibo B.V.,
gevestigd te Utrecht,
advocaat: (procesvertegenwoordiger onttrokken, voorheen): mr. J.J.J. de Rooij,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Geso Varkens B.V.
gevestigd te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
advocaat: mr. J.J.J. de Rooij,
4.
[appellant 4],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. J.J.J. de Rooij,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Heus Voeders B.V.,
gevestigd te Ede,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: De Heus,
advocaat: mr. E.A.S. Jansen.
Appellante sub 1 zal hierna Manoni, appellante sub 2 Kibo, appellante sub 3 Geso, appellante sub 4 [appellant 4] .

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 april 2018 (hierna: het tussenarrest) hier over.
1.2
In het tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen bepaald in de procedure tussen Geso en [appellant 4] enerzijds en De Heus anderzijds. Deze comparitie heeft op 21 maart 2019 plaatsgevonden. Op de comparitie hebben partijen hun stellingen, mede aan de hand van schriftelijke aantekeningen, nader toegelicht. Daarbij hebben Geso en [appellant 4] hun (principaal) hoger beroep ingetrokken. Ter zitting heeft het hof akte verleend van het in het geding brengen van de producties 38 tot en met 42 door De Heus en van de producties 11 en 12 door Geso en [appellant 4] .
1.3
Vervolgens hebben Geso, [appellant 4] en De Heus opnieuw arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de vordering in hoger beroep

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
2.1
In het tussenarrest heeft het hof (in r.o. 4.9) geoordeeld dat:
- de procedure tussen Kibo en De Heus, vanwege het faillissement van Kibo op 2 februari 2016, op grond van artikel 29 Fw in zijn geheel is geschorst;
- de procedure tussen Manoni en De Heus, vanwege het faillissement van Manoni op 2 februari 2016, voor zover het de vordering betreft die is vermeld in r.o. 4.2 sub 1 van het tussenarrest, op grond van artikel 29 Fw, is geschorst.
In r.o. 4.10 van het tussenarrest heeft het hof verder geoordeeld dat, nu Manoni niet van grieven heeft gediend en de curator niet meer de gelegenheid had om van grieven te dienen, het hoger beroep van Manoni voor het overige, voor zover haar hoger beroep niet de vordering sub 4.2 sub 1 betreft, dient te worden verworpen, aangezien haar vordering in hoger beroep in zoverre niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed.
2.2
Op deze gronden lag en ligt in hoger beroep alleen het geschil tussen Geso en De Heus en dat tussen [appellant 4] en De Heus ter beoordeling voor.
2.3
Ter zitting in hoger beroep hebben Geso en [appellant 4] hun (principaal) hoger beroep ingetrokken, omdat zij bij het slagen daarvan geen belang meer hebben. Dit lijkt op de situatie waarin er geen gronden (meer) voor het hoger beroep zijn aangevoerd, en de vordering in hoger beroep niet (meer) naar de eis van de wet met redenen is omkleed, op welke grond het hof het (principaal) hoger beroep van Geso en [appellant 4] zal verwerpen.
2.4
Nu het hoger beroep van zowel Manoni als van Geso dient te worden verworpen, behoeft de door De Heus opgeworpen (in r.o. 4.14 en verder van het tussenarrest besproken) preliminaire vraag of het principaal hoger beroep tijdig in het rechtsmiddelenregister is ingeschreven geen nadere bespreking.
2.5
In hoger beroep liggen daarmee slechts de vier nieuwe vorderingen ter beoordeling voor die De Heus in incidenteel hoger beroep voor het eerst heeft ingesteld. In het tussenarrest heeft het hof deze vorderingen in r.o. 4.7 onder I tot en met IV weergegeven.
2.6
Voordat het hof overgaat tot beoordeling van de vier vorderingen overweegt het eerst nog het volgende. Aan alle vier de vorderingen tegen [appellant 4] legt De Heus ten grondslag dat [appellant 4] als bestuurster van Manoni aansprakelijk is voor de door De Heus - in verschillende opzichten – door het handelen en nalaten van Manoni geleden schade.
Bij beoordeling van de vraag of [appellant 4] als bestuurster van Manoni jegens De Heus aansprakelijk kan worden gehouden dient als uitgangspunt dat als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt primair de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende, door derden geleden schade. Onder omstandigheden kan echter ook een bestuurder van die vennootschap aansprakelijk zijn. Deze externe aansprakelijkheid van bestuurders op grond van onrechtmatige daad is gestoeld op art. 6:162 BW en als maatstaf daarbij geldt dat de bestuurder, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, persoonlijk een ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt, om tot aansprakelijkheid te komen. De Hoge Raad heeft onder meer in de arresten Ontvanger/ [y] (Hoge Raad, 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758), Beklamel (Hoge Raad, 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286) en [p] / [q] (Hoge Raad 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628 r.o. 3.5.2) inzicht gegeven in de toe te passen maatstaf en geoordeeld dat deze vorm van aansprakelijkheid niet alleen kan spelen bij verzaking van contractuele verplichtingen, maar ook bij schending van wettelijke verplichtingen.
Het hof zal de vier vorderingen dan nu – afzonderlijk – behandelen. Voor de leesbaarheid van dit arrest zal het hof de vorderingen bij de bespreking ervan nog een keer weergeven.
De vordering sub I (€ 6.473,60)
2.7
De Heus vordert veroordeling van Geso en [appellant 4] tot betaling van een bedrag van
€ 6.473,60. De Heus stelt dat dit de schade is die zij heeft geleden doordat Geso en [appellant 4] , anders dan zij hadden behoren te doen, niet hebben meegewerkt aan de doorhaling van het tweede hypotheekrecht van Geso op het Onroerend Goed (als bedoeld in het tussenarrest van 24 april 2018 onder 4.1) en [appellant 4] vervolgens niet vrijwillig heeft meegewerkt aan de inschrijving van een tweede hypotheekrecht ten gunste van De Heus. Zij stelt dat [appellant 4] als bestuurster en Geso aansprakelijk zijn voor de kosten die zij daardoor heeft moeten maken.
2.8
Het hof is van oordeel dat De Heus niet inzichtelijk heeft gemaakt, en daarmee niet heeft onderbouwd, welke extra kosten zij heeft gehad door het gestelde niet meewerken door Geso en Manoni. De Heus beschikte immers over de mogelijkheid om het veroordelende vonnis van 23 september 2015 reëel te laten executeren. Zij was dus niet afhankelijk van de medewerking van Geso en Manoni. Desgevraagd heeft De Heus ter zitting in hoger beroep gesteld dat de extra kosten hieruit bestaan dat de rechtsfiguur van reële executie geen gesneden koek was voor de notaris en hij daarop extra heeft moeten studeren en dus hoger kosten in rekening heeft gebracht. Nog afgezien van het feit dat het het hof niet aannemelijk voorkomt dat de reële executie daadwerkelijk heeft geleid tot extra kosten, heeft De Heus die extra kosten niet nader gespecificeerd.
Dat het door De Heus gelegde beslag niet zou zijn gelegd als Manoni en Geso vrijwillig hadden meegewerkt, kan niet zonder meer worden aangenomen, nu namens De Heus ter zitting in hoger beroep is verklaard dat het beslag is gelegd nadat in eerste aanleg vonnis was gewezen en De Heus wilde voorkomen dat er een andere notaris was die het pand zou verkopen tussen Manoni en bijvoorbeeld Geso. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het beslag verband hield met het niet vrijwillig willen meewerken door Geso en Manoni, althans heeft De Heus dat verband niet onderbouwd en toegelicht.
2.9
Nu het bestaan en/of het verband tussen de gestelde extra kosten en het niet vrijwillig willen meewerken van Geso en Manoni onvoldoende is onderbouwd kan niet worden gezegd dat Geso en Manoni op grond van onrechtmatig handelen aansprakelijk zijn voor de gestelde kosten, laat staan dat [appellant 4] als bestuurster ter zake persoonlijk een ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt. Op deze gronden wijst het hof de vordering sub I af.
De vordering sub II (€ 50.176,42)
2.1
De Heus vordert sub II veroordeling van [appellant 4] tot betaling van
€ 50.176,42.De Heus stelt dat uit het eerste openbare faillissementsverslag (productie 30 bij memorie van antwoord) blijkt dat [appellant 4] tegenover de curator heeft verklaard dat een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 29 december 2015 “de druppel was die de emmer deed overlopen”. Vanaf dat moment was het faillissement van Manoni dus voorzienbaar en heeft [appellant 4] de Beklamelnorm geschonden, doordat zij Manoni voer heeft laten bestellen bij De Heus terwijl zij wist dat Manoni dat voer niet meer zou kunnen betalen en Manoni voor de schade ter zake geen verhaal zou bieden.
2.11
Het hof wijst deze vordering af. Zoals De Heus ter zitting in hoger beroep ook heeft erkend zijn de leveringen tussen 29 december 2015 en 2 februari 2016 vooraf door Manoni betaald. Dat was de voorwaarde waaronder De Heus in die periode voer wilde leveren. Het is dus niet zo dat [appellant 4] in die periode voer heeft besteld bij De Heus waarvan zij wist of kon voorzien dat Manoni dat niet meer zou kunnen betalen en waarvoor zij geen verhaal zou kunnen bieden. Er werd immers vooraf betaald. Op welke manier De Heus deze betalingen in haar eigen administratie heeft verwerkt - De Heus stelt dat zij de betalingen heeft afgeboekt op de oudste schulden -, is in het kader van de vraag of [appellant 4] de Beklamel-norm heeft geschonden niet van belang.
De vordering sub III (€ 1.000.000,--)
2.12
De Heus vordert sub III veroordeling van [appellant 4] tot betaling van
€ 1.000.000,--, omdat zij mest heeft ingereden in de stallen op de benedenverdieping van de varkensstal, waardoor de stallen tot aan het plafond vol lagen met mest. Dat heeft volgens De Heus schade veroorzaakt, bestaande uit opruimkosten van de mest, schade door aantrekking van allerlei ongedierte, waaronder ratten, schade door vocht en schade aan bekabeling en elektrische installaties. De Heus stelt dat [appellant 4] deze schade bewust heeft laten ontstaan en dat haar daarvan als bestuurster van Manoni persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken, althans dat dit een onrechtmatige daad van haar is, conform het Spaanse Villa arrest (Hoge Raad, 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881).
2.13
[appellant 4] heeft betwist dat er mest in de stallen is gereden. Alle mest die op het bedrijf lag was volgens [appellant 4] afkomstig van de varkens die er lagen. Dat kan worden doorgerekend en worden gecontroleerd. Bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft [appellant 4] haar stelling op dit punt met stukken onderbouwd (vgl. de producties 2 tot en met 6 bij deze memorie).
Ieder mesttransportbedrijf heeft volgens [appellant 4] een GPS-systeem dat nauwgezet gecontroleerd wordt door de NVWA (de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit). Als er mest van elders zou zijn aangevoerd, kan dat niet ongemerkt zijn gebeurd.
[appellant 4] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er op een gegeven moment geen middelen meer waren om de mest af te voeren. Met de mesthandelaar had Manoni een zelfde afspraak als met De Heus. Ook aan de mesthandelaar moest vooraf worden betaald. Omdat er in de periode december-januari een uitrijverbod geldt, is dit volgens [appellant 4] de duurste periode van het jaar om mest af te voeren.
De mest bevond zich volgens [appellant 4] in een dubbele stal die nog in aanbouw was. Op de bovenste laag lagen varkens. Ook lagen er varkens beneden in het achterste deel dat nog niet af was. Varkens liggen op een roostervloer. Volgens [appellant 4] kon men de mest maximaal tot het rooster opslaan, anders zou de mest weglopen. [appellant 4] stelt (randnummer 59 van de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep) dat er in december 2015 en op 28 januari 2016 nog milieucontrole heeft plaatsgevonden, bij welke gelegenheid de controleurs foto’s hebben gemaakt en hebben bevestigd dat de varkens er “netjes” bij lagen.
[appellant 4] voert ten slotte aan dat er nog geen rattenplaag was toen de varkens er nog waren en, zo begrijpt het hof, ook niet ten tijde van de faillissementsaanvraag. Na het faillissement waren [appellant 4] en haar man in feite aan de kant gezet en waakte de curator over ieders belangen.
Volgens [appellant 4] heeft er inderdaad een forse waardedaling plaatsgevonden, maar is die te wijten aan de slechte marktomstandigheden.
2.14
Het hof is van oordeel dat De Heus tegenover de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting door Geso en [appellant 4] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat [appellant 4] bewust en moedwillig mest, mogelijk afkomstig van andere bedrijven, heeft ingereden in de stallen op de benedenverdieping van de varkensstal. Met name heeft zij de juistheid van de door [appellant 4] overgelegde stukken niet betwist en evenmin de stelling van [appellant 4] dat er vanwege het geldende controlesysteem niet ongemerkt mest van elders kan zijn aangevoerd. Op dit punt heeft De Heus daarom niet aan haar stelplicht voldaan. De Heus heeft ter zitting in hoger beroep nog aangevoerd dat Manoni haar bedrijfsvoering eerder had moeten stoppen. Dit is echter een nieuwe grondslag van haar vordering die, gelet op de twee-conclusie-regel, niet is toegestaan.
Op grond van het voorgaande wijst het hof de vordering sub III af.
De vordering sub IV (€ 429.000,--)
2.15
Na vermindering van eis ter zitting in hoger beroep vordert De Heus ten slotte veroordeling van [appellant 4] tot betaling van
€ 195.000,--(
€ 429.000,-- - € 234.000,--), omdat zij een vrachtwagen en 3000 vleesvarkens heeft onttrokken aan Manoni en het pandrecht van de Rabobank, waardoor de overwaarde voor De Heus (als tweede hypotheekhouder) met het bedrag van de waarde van de onttrokken vrachtwagen en varkens (3.000 x € 65,00 zijnde de marktwaarde van de varkens) is afgenomen. Nu [appellant 4] deze onttrekkingen heeft bewerkstelligd, althans in de hand heeft gewerkt, althans toegestaan, althans niet heeft verhinderd, valt haar daarvan volgens De Heus persoonlijk een ernstig verwijt te maken.
2.16
[appellant 4] heeft betwist (randnummer 65 bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep) dat zij 3000 varkens en een vrachtwagen aan de boedel heeft onttrokken. De curator heeft volgens haar 2966 vleesvarkens aangetroffen en de vleessaldokaart (productie 2 bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep) was bijgewerkt tot eind januari 2016, op welke datum het saldo 2973 betrof. [appellant 4] erkent wel dat er varkens zijn verkocht en dat dit is gebeurd om zo lang mogelijk door te kunnen gaan. Alle varkens zijn volgens [appellant 4] met facturen afgevoerd. Als er een ‘V” staat op de saldokaart, betekent dat dat het varken is verkocht.
[appellant 4] verwijst verder naar het overzicht van de afgeleverde varkens in januari 2016 en de grootboekkaart voor 2016 (producties 8 en 9 bij de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep). Ook uit deze stukken blijkt volgens [appellant 4] niet van een groter aantal varkens, terwijl bovendien uit deze stukken blijkt dat de leveranties van varkens tot aan het faillissement waren bijgewerkt. Alle leveringen van varkens zijn volgens [appellant 4] per factuur afgerekend en onder alle afvoer van vlees ligt een factuur.
Uit de voerleveranties van De Heus in de periode van 29 december 2015 tot en met 2 februari 2016 blijkt volgens [appellant 4] ook dat er geen voer is geleverd voor de 3000 varkens die volgens De Heus aan de boedel onttrokken zijn.
[appellant 4] erkent dat er een vrachtwagen aan Geso is verkocht. Deze verkoop heeft plaatsgevonden voor € 23.000,--, hetgeen blijkt uit productie 10 bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep. Volgens [appellant 4] was dit een marktconforme prijs.
Met de opbrengst van zowel de varkens als de vrachtwagen zijn allerhande schuldeisers voldaan. Er is dus geen sprake van de situatie dat er middelen zijn gegenereerd die vervolgens zijn onttrokken aan de schuldeisers van Manoni.
2.17
Het hof is van oordeel dat De Heus tegenover het gemotiveerd en met stukken onderbouwde verweer van [appellant 4] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat [appellant 4] 3000 varkens aan Manoni en het pandrecht van de bank heeft onttrokken. De Heus heeft de juistheid van de in r.o. 2.16 vermelde producties van [appellant 4] niet betwist. De berekeningen van De Heus in productie 37 hebben betrekking op eind 2015, terwijl uit de - niet betwiste - producties kan worden afgeleid dat het aantal varkens bij Manoni van eind 2015 tot en met januari 2016 met ruim 3000 is afgenomen. Uit productie 37 kan daarom niet worden afgeleid dat er 3000 varkens aan Manoni en het pandrecht van de bank onttrokken zijn.
2.18
Voor zover de verkoop van de vrachtwagen paulianeus zou zijn geweest, nu de koopsom volgens De Heus niet is betaald, maar is verrekend met de schuld van Manoni aan Geso, kan dit niet leiden tot veroordeling van [appellant 4] tot betaling van dit bedrag aan De Heus. Ook als de vrachtwagen onderdeel zou hebben uitgemaakt van de boedel, zou er na uitwinning door de bank niets zijn overgebleven voor De Heus als tweede hypotheekhouder. Daarom kan ook niet worden aangenomen dat De Heus door een eventueel paulianeus handelen met betrekking tot de vrachtwagen schade heeft geleden.
2.19
Op deze gronden zal het hof ook de vordering sub IV afwijzen.

3.Slotsom

In het principaal hoger beroep
3.1
De procedure tussen De Heus en Kibo en de procedure tussen De Heus en Manoni met betrekking tot de vordering vermeld in r.o. 4.2 sub 1 van het tussenarrest, zijn van rechtswege geschorst;
3.2
Het hof zal het hoger beroep van Manoni, voor zover dit geen betrekking heeft op de vordering vermeld in r.o. 4.2 sub 1 van het tussenarrest, verwerpen, evenals de hoger beroepen van Geso en [appellant 4] .
3.3
Het hof zal Geso en [appellant 4] veroordelen in de kosten van het principaal hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van De Heus zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 5.160,--
- salaris advocaat € 2.148,-- (2 punten x tarief II)
Geso en [appellant 4] zullen worden veroordeeld tot betaling van de helft van het door De Heus betaalde griffierecht (€ 2.580,--) en tot betaling van het salaris van de advocaat.
Het hof zal een proceskostenveroordeling van Manoni (met betrekking tot haar deel in het griffierecht) aanhouden, nu het hoger beroep van Manoni deels is geschorst.
In het incidenteel hoger beroep
3.4
De door De Heus in hoger beroep voor het eerst ingestelde vorderingen zullen alle vier worden afgewezen.
3.5
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof De Heus in de kosten van het incidenteel hoger beroep veroordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant 4] zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 11.002,-- (2 punten x tarief VIII)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Geso zullen – rekening houdende met het feit dat alleen de eerste van de vier nieuwe vorderingen tegen Geso is gericht – worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 759,-- (de helft van 2 punten x tarief I),
waarbij het hof ervan uitgaat dat de andere helft van de kosten voor rekening van [appellant 4] komt en is begrepen in de hiervoor vermelde proceskostenveroordeling.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal hoger beroep
verstaat dat de procedure tussen De Heus en Kibo van rechtswege is geschorst;
verstaat dat de procedure tussen De Heus en Manoni met betrekking tot de vordering vermeld in r.o. 4.2 sub 1 van het tussenarrest van 24 april 2018 van rechtswege is geschorst;
verwerpt het hoger beroep van Manoni voor het overige en houdt de proceskostenveroordeling aan;
verwerpt het hoger beroep van Geso;
verwerpt het hoger beroep van [appellant 4] ;
veroordeelt Geso en [appellant 4] in de kosten van het hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Heus vastgesteld op € 2.580,-- voor verschotten en op € 2.148,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Geso en [appellant 4] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
In het incidenteel hoger beroep
wijst de door De Heus in hoger beroep nieuw ingestelde vorderingen jegens Geso en [appellant 4] af;
veroordeelt De Heus in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant 4] vastgesteld op € 11.002,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt De Heus in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Geso vastgesteld op € 759,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, B.J. Engberts en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019.