ECLI:NL:GHARL:2019:5080

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
200.218.356/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen exploitant vakantiepark en eigenaren van vakantiewoningen over de uitleg van een kortgedingvonnis

In deze zaak gaat het om een executiegeschil tussen de exploitant van een vakantiepark, Roompot Service B.V., en diverse eigenaren van vakantiewoningen op dat park. De eigenaren hebben eerder een kortgeding aangespannen tegen Roompot, waarbij de voorzieningenrechter Roompot had geboden om de opzegging van de beheer- en verhuurbemiddelingsovereenkomst niet gestand te doen. Roompot heeft echter de uitvoering van dit gebod betwist en heeft in hoger beroep gevraagd om een verbod op de executie van het eerdere kortgedingvonnis. Het hof heeft de feiten van de eerdere procedure in aanmerking genomen en geconcludeerd dat Roompot niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan het gebod heeft voldaan. Het hof heeft de vorderingen van Roompot in conventie grotendeels toegewezen en de reconventionele vorderingen van de eigenaren afgewezen. De kosten van beide instanties zijn toegewezen aan Roompot, en het hof heeft een dwangsom opgelegd voor het geval de eigenaren het verbod niet naleven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.218.356/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 436008)
arrest in kort geding 18 juni 2019
in de zaak van

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidRoompot Service B.V.,gevestigd te Wissenkerke, gemeente Noord-Beveland,

2de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vakantiepark Texel B.V.,
gevestigd te Kamperland, gemeente Noord-Beveland,
appellanten,
in eerste aanleg: eiseressen in conventie, verweersters in reconventie,
advocaat: mr. J.P.G. van Roeyen,
tegen:

1.[geïntimeerde 1]wonende te [woonplaats] ,

2de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3 [geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4 [geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] ,
5 [geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats] ,
6 [geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats] ,
7 [geïntimeerde 7],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
advocaat: mr. M.H. Visscher.
Appellanten tezamen zullen – in enkelvoud – 'Roompot' worden genoemd.
Geïntimeerden worden hierna gezamenlijk [geïntimeerden] – in meervoud – genoemd. Geïntimeerde sub 1 zal hierna [geïntimeerde 1] worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 augustus 2017 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
  • de op 8 november 2017 gehouden comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van het overleggen van de productie 30 van [geïntimeerden]
1.3.
Na afloop van de op 22 augustus 2018 gehouden pleidooien heeft het hof arrest bepaald op 9 oktober 2018. Vervolgens hebben partijen verzocht het arrest aan te houden omdat zij mediation wilden beproeven. De zaak is verwezen naar de rol van 30 oktober 2018 voor uitlating. Op die roldatum is de zaak ambtshalve geroyeerd. Op de rol van 16 april 2019 heeft Roompot gevraagd de zaak te hervatten en arrest te wijzen. Vervolgens heeft het hof op de nu door partijen overgelegde stukken wederom arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het (bestreden) vonnis van 10 mei 2017.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
Het gaat hier eerst om een executiegeschil. [geïntimeerden] zijn elk (mede-)eigenaar van een vakantiewoning op een door Roompot geëxploiteerd vakantiepark op [woonplaats] . In verband daarmee zijn tussen Roompot en [geïntimeerden] een beheer- en een verhuurbemiddelingsovereenkomst van kracht. Deze overeenkomsten zijn per 1 januari 2005 door Roompot overgenomen van Euroase Parcs B.V. Op 1 april 2016 heeft Roompot deze beheer- en verhuurbemiddelingsovereenkomst, kort gezegd, (partieel) opgezegd tegen 1 januari 2017. De voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij vonnis van 9 september 2016 (hierna: het eerste kort geding en het eerste kortgedingvonnis) Roompot geboden om de aan [geïntimeerden] (alsook [betrokkene] ) medegedeelde (partiële) opzegging van de beheer- en verhuurbemiddelingsovereenkomst (nader: de Euroase overeenkomsten) niet gestand te doen
‘en de werkzaamheden in verband met de verhuur van de vakantiewoningen voort te (doen) zetten met inachtneming van de daarover gemaakte afspraken’in de met [geïntimeerden] (en [betrokkene] ) overeengekomen Euroase overeenkomsten
‘waaronder – doch niet uitsluitend – door het in behandeling nemen van huuraanvragen voor de verhuur van vakantiewoningen (ook voor de periode na 31 december 2016)’. Op het niet-nakomen van dit gebod heeft de voorzieningenrechter een dwangsom gesteld van € 500 voor iedere dag, nadat het vonnis aan Roompot is betekend, dat Roompot ten aanzien van [geïntimeerden] (en/of [betrokkene] ) nalaat tijdig en/of volledig te voldoen aan het gebod, tot een maximum van € 25.000 per “eiser” is bereikt. Het vonnis is dezelfde dag, op 9 september 2016, aan Roompot betekend zodat met ingang van 10 september 2016 dwangsommen konden worden verbeurd.
3.2.
[geïntimeerden] stellen dat Roompot bedoelde dwangsommen – tot het maximum van € 25.000 voor ieder van hen – heeft verbeurd en hebben bij exploot van 8 maart 2017 (hierna: het exploot) aan Roompot bevel gedaan om (onder meer) deze dwangsommen, zijnde zeven maal € 25.000, te voldoen. [geïntimeerden] stellen daartoe, samengevat, dat
de werkzaamheden in verband met de verhuur van vakantiewoningen niet op een deugdelijke wijze worden voortgezet en dat zij, [geïntimeerden] , bij de verhuurwerkzaamheden worden achtergesteld ten opzichte van verhuurders van andere vakantiewoningen,
het gebod van de voorzieningenrechter inhoudt dat Roompot de Euroase overeenkomsten in al haar onderdelen diende na te komen en dat daarvan geen sprake is omdat Roompot (a) de door haar bij huurders van de vakantiewoningen in rekening gebrachte vergoedingen ten onrechte niet aan [geïntimeerden] heeft afgedragen, (b) kortingen heeft toegepast in strijd met daarover gemaakte afspraken en (als gevolg van de invoering van een zogenaamde ‘comfort klasse’) verschillende huurprijzen heeft vastgesteld voor gelijke vakantiewoningen, (c) diverse afspraken betreffende (het fonds) klein onderhoud niet is nagekomen, schoonmaakkosten ten onrechte apart in rekening heeft gebracht, tuinen niet heeft besproeid en gazons niet gemaaid en (d) de afspraak over het hanteren van het poulesysteem jegens [geïntimeerden] niet is nagekomen en
dat de verhuurbemiddelingswerkzaamheden voor het jaar 2017 pas veel later dan één dag na de betekening van het vonnis zijn voortgezet en in ieder geval niet eerder dan 17 september 2016.
3.3.
Roompot heeft vervolgens in kort geding (in conventie primair) gevorderd dat [geïntimeerden] wordt verboden om het eerste kortgedingvonnis te executeren, de incassering van de dwangsommen daaronder begrepen, op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen bij vonnis van 10 mei 2017 afgewezen en de voorwaardelijke reconventie buiten behandeling gelaten.
Met VIII grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, komt Roompot op tegen deze afwijzing in conventie en vordert, samengevat, primair dat het [geïntimeerden] (alsnog) wordt verboden het vonnis van 9 september 2016 ten uitvoer te leggen.
3.4.
Bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, dient, zo nodig ambtshalve, mede te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Dat spoedeisendheid belang vloeit voort uit de aard van de vorderingen van Roompot in conventie.
3.5.
Voorts geldt dat in dit kort geding dient te worden beoordeeld of de vordering in een bodemprocedure zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing gerechtvaardigd is.
3.6.
Op [geïntimeerden] rust – conform de in artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gegeven hoofdregel van bewijslastverdeling – de stelplicht en bewijslast van hun stelling dat Roompot niet aan de veroordeling heeft voldaan. Het zijn immers [geïntimeerden] die stellen dat Roompot niet aan de veroordeling heeft voldaan en zij beroepen zich op het rechtsgevolg ervan, namelijk het verbeuren van dwangsommen. [geïntimeerden] dienen daarom in dit kort geding aannemelijk te maken dat Roompot niet heeft voldaan aan de hiervoor genoemde veroordeling en daarmee dwangsommen heeft verbeurd.
3.7.
Partijen debatteren in de eerste plaats over de uitleg van het eerste kortgedingvonnis. Volgens [geïntimeerden] was de insteek van de procedure bij de eerste voorzieningenrechter dat de afspraken, zoals vastgelegd in de Euroase overeenkomsten, zouden worden nagekomen. Maar volgens Roompot draaide het eerste kort geding om de opzegging van de verhuurbemiddelings-overeenkomst en is de strekking van het aan Roompot gegeven gebod dat die overeenkomst op zelfde wijze moest worden voortgezet als voorheen. De nu door [geïntimeerden] genoemde afwijkingen van de Euroase overeenkomsten waren volgens Roompot geen inzet van of onderwerp van debat in de eerste kort geding procedure.
3.8.
Het in het eerste kortgedingvonnis gegeven gebod dient (derhalve) – ook in het kader van dit kort geding – te worden uitgelegd. Het hof stelt voorop dat bij die uitleg het doel en de strekking van het gebod tot richtsnoer moeten worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (zie HR 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3085). Bovendien zal in aanmerking moeten worden genomen dat een in het dictum uitgesproken veroordeling steeds moet worden gelezen in verband met de daaraan voorafgaande rechtsoverwegingen waarop zij steunt (HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:369).
3.9.
Aanleiding voor het eerste kort geding was de opzegging van de Euroase overeenkomsten door Roompot en de daardoor voor [geïntimeerden] acuut ontstane situatie dat Roompot meteen na haar opzegging van 1 april 2016 al geen huurboekingen meer voor 2017 aanvaardde. Daartegen hebben zij bij dagvaarding van 19 augustus 2016 (zie met name sub 33, 45, 48, 52, 56 en 58) het eerste kort geding aangespannen met als toevoeging (vanaf 59) dat Roompot het poulesysteem moest blijven volgen. In het verlengde daarvan zijn de rechtsoverwegingen 4.2 tot en met 4.6 van het vonnis van 9 september 2016 aan die eerste, acute en tevens belangrijkste kwestie van opzegging en onmiddellijke weigering van huurboekingen gewijd. Rechtsoverweging 4.7 ziet op de vraag tegen wie de veroordeling tot nakoming van de Euroase overeenkomsten kan worden uitgesproken. Aan de in deze procedure (zie hiervoor rov. 3.2) aan de orde gestelde afwijkingen van de Euroase overeenkomsten worden in dat vonnis geen overwegingen gewijd, met uitzondering van het al dan niet hanteren van het zogeheten poulesysteem. Daarover wordt in rechtsoverweging 4.8 onder meer overwogen:
“Een aparte veroordeling voor het hanteren van het poulesysteem voor alle vakantiewoningen oordeelt de voorzieningenrechter niet aangewezen.”En
“In redelijkheid kan van Roompot c.s. dan ook niet worden gevergd dat het poulesysteem onverkort wordt gehanteerd.”
Het hof is vooralsnog van oordeel dat het gebod van het vonnis van 9 september 2016 – in het bijzonder de tekst ‘
met inachtneming van de daarover gemaakte afspraken’ –niet mede omvat de door [geïntimeerden] onder 2 van het exploot gestelde afwijkingen van de Euroase overeenkomsten. Aanleiding voor het kort geding was immers de opzegging van de Euroase overeenkomsten met acute gevolgen (en niet enig afwijken van de Euroase overeenkomsten) en uit de overwegingen in het eerste kortgedingvonnis blijkt ook niet dat afwijkingen van de Euroase overeenkomsten bij het geven van het gebod zijn betrokken, met uitzondering van het zogeheten poulesysteem. Over dat poulesysteem is, als gezegd, overwogen dat onverkorte handhaving niet van Roompot kon worden gevergd. Het vonnis strekte dus vóór alles tot handhaving van de tussen partijen feitelijk ontstane status quo van vóór de opzegging.
Ten aanzien van de ‘comfort klasse’ wordt nog het volgende overwogen. Na het eerste kortgedingvonnis heeft Roompot in oktober 2016 vakantiewoningen met dit label geïntroduceerd. Dit zijn vakantiewoningen die op een bepaalde wijze (luxe en trendy gerestyled) zijn ingericht en waarvoor hogere huurprijzen worden gerekend. Volgens [geïntimeerden] schendt Roompot hiermee de contractuele verplichting dat voor “gelijke recreatiebungalows” dezelfde huurprijzen worden gehanteerd. Nog afgezien van de vraag of een woning in de “comfort klasse” gelijk (in de zin van de Euroase overeenkomsten) is aan enige woning van [geïntimeerden] zonder deze aanduiding, geldt dat dit niet, althans niet zonder meer, als schending van het gegeven gebod kan worden gezien omdat de eerste voorzieningenrechter deze kwestie, gezien de zittingsdatum van 30 augustus 2016, niet in de overwegingen heeft kunnen betrekken. Dat het dictum de voortzetting van de verhuur gebiedt
“met inachtneming van de daarover gemaakte afspraken in de met eisers overeengekomen (beheer- en verhuur-) overeenkomsten”impliceert niet dat Roompot dit systeem niet zou mogen volgen voor de gelabelde woningen.
3.10.
Dan resteren de onder 1 in het exploot genoemde achterstelling en onder 3 genoemde te late hervatting van de verhuurbemiddelingswerkzaamheden.
3.11.
De onder 1 in het exploot genoemde achterstelling bij het onlineboekingssysteem van Roompot is onderbouwd met filmbeelden (op de door [geïntimeerden] in eerste aanleg gedeponeerde usb stick, productie 1). Daarop is te zien dat het type vakantiewoning van [geïntimeerden] ( [woningtype] ) niet meer als te huren woning zichtbaar is indien als voorkeur een ligbad (of een aantal slaapkamers) is aangegeven. Volgens Roompot is dat (wat betreft het selecteren op ligbad) daardoor verklaarbaar dat niet alle vakantiewoningen van het desbetreffende type over een ligbad beschikken en is deze opbouw en systematiek van het onlineboekingssysteem altijd zo geweest. [geïntimeerden] hebben dit betwist en onder meer aangevoerd dat juist alle vakantiewoningen van bedoeld type ( [woningtype] ) over een ligbad beschikken. Het hof is voorlopig van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het onlineboekingssysteem – ook wat betreft de voorkeur voor het aantal slaapkamers omdat dat in wezen op hetzelfde neerkomt – op dit punt anders werkte dan in de periode voorafgaand aan het eerste kort geding. Gezien de aan het eerste kortgedingvonnis gegeven uitleg houdt de door [geïntimeerden] genoemde achterstelling daarom geen schending van het gegeven gebod in.
3.12.
Onder 3 in het genoemde exploot stellen [geïntimeerden] dat verhuurbemiddelings-werkzaamheden pas later dan 10 september 2016, in elk geval niet eerder dan 17 september 2016, zijn voortgezet. Dit is onderbouwd met de usb stick, productie 2, met opnames van het onlineboekingssysteem van Roompot. Deze beelden hebben betrekking op de vakantiewoning van [geïntimeerde 1] en laten zien dat [geïntimeerde 1] zijn eigen vakantiewoning op 16 september 2016 niet kon reserveren voor een periode in 2017. Het hof is vooralsnog van oordeel, mede in het licht van het debat (zie rov. 3.11) over de inrichting en werking van het onlineboekingssysteem, dat uit deze film onvoldoende duidelijk blijkt dat de vakantiewoning(en) van [geïntimeerden] niet door derden met invulling van stap 3 “prijzen” gehuurd kon(den) worden.
3.13.
De conclusie is dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat Roompot het gebod van het eerste kortgedingvonnis niet is nagekomen. Roompot heeft daarom een voldoende spoedeisend belang bij haar (primaire) vordering om [geïntimeerden] te verbieden het kortgedingvonnis van 9 september 2016 ten uitvoer te leggen op basis van het exploot van 8 maart 2017. Dit verbod is door Roompot iets te ruim geformuleerd omdat zij wel moet voldoen aan de daarin gegeven proceskostenveroordeling. In die zin zal het hof het verbod beperken.
3.14.
Hiermee komt beoordeling van de in eerste aanleg (voorwaardelijk) ingestelde eis in reconventie aan de orde.
Het gevorderde onder I (achterstelling bij het onlineboekingssysteem te staken) is, mede gezien het debat over de werking ervan (zie opnieuw rov. 3.11) te vaag en onbepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen. Tegen het onder II, IV en met V gevorderde (vergoedingen afdragen, geen kortingen verlenen op huurprijzen (zonder instemming eigenaar), schoonmaakkosten op juiste wijze in rekening brengen) is – met uitzondering van de hierna te noemen vergoeding voor early check in – het verweer van Roompot dat zij de beheer- en/of huurbemiddelingsovereenkomst steeds, sinds 2005, op deze wijze uitvoerde. [geïntimeerden] hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarom is onvoldoende aannemelijk dat zij in afwijking van het al 12 jaar door hen de facto min of meer geaccepteerde Roompotconcept nog nakoming van de Euroase overeenkomsten op deze punten) dan wel (schade)vergoeding kunnen vorderen. [geïntimeerden] hebben dan ook onvoldoende spoedeisend belang bij genoemde vorderingen. De onder II genoemde early check in-vergoeding voor, zo begrijpt het hof, inchecken om 12.00 in plaats van 15.00 uur is eerst vanaf omstreeks april 2016 ingevoerd. Omdat Roompot gemotiveerd heeft gesteld dat tegenover deze service (drie uur eerder inchecken) in evenwicht daarmee concrete kosten staan, ziet het hof onvoldoende grond (spoedeisend belang) voor toewijzing van deze vordering.
De vordering onder III heeft betrekking op de invoering van de ‘comfort klasse’. Deze vordering wordt niet toegewezen omdat onvoldoende aannemelijk is dat een woning in de comfort klasse een “gelijke recreatiewoning” is in de zin van de Euroase-overeenkomst. Kortheidshalve wordt verwezen naar rov. 3.9.
Het gevorderde onder VI (in verband met het fonds klein onderhoud) komt evenmin voor toewijzing in aanmerking omdat Roompot gemotiveerd heeft gesteld dat zij, hetzij conform de overeenkomst, hetzij al lange tijd op enigszins andere wijze, rekening en verantwoording aflegt over het fonds klein onderhoud zodat er geen voldoende spoedeisend belang bij deze vordering is. Daar komt bij dat in de eis ten onrechte niet tot uitdrukking is gebracht dat de Euroase overeenkomsten op dit punt niet gelijkluidend zijn.
Ten aanzien van vordering VII (over het maaien van gazons en sproeien van tuinen) is niet voldoende aannemelijk geworden dat Roompot dit – voor zover aan de orde want de Euroase overeenkomsten zijn ook op dit punt niet gelijk – nalaat, mede gezien de gemotiveerde betwisting door Roompot.
De conclusie is dat de reconventionele vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
3.15.
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het (nader) bewijsaanbod van [geïntimeerden] voorbij.

4.De slotsom

4.1.
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De primaire vordering in conventie zal grotendeels worden toegewezen, die in reconventie zullen worden afgewezen.
4.2.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partijen zal het hof [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties veroordelen. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad door [geïntimeerden] dan wel andere buitengewone omstandigheden (vgl. HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360) is niet gebleken. Het hof ziet daarom, anders dan Roompot betoogt, geen aanleiding om [geïntimeerden] te veroordelen in de werkelijke advocaatkosten.
4.3.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Roompot worden begroot op € 698,42 aan verschotten (€ 80,42 voor dagvaarding en € 618 voor griffierecht) en op € 816 voor salaris in conventie en € 816 in reconventie overeenkomstig het liquidatietarief. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Roompot worden begroot op € 796,42 aan verschotten (€ 80,42 voor dagvaarding en € 716 voor griffierecht) en op € 2.148 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief 2 punten x appeltarief II).
4.4.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten met wettelijke rente toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 mei 2017 en doet opnieuw recht:
verbiedt met ingang van een week na betekening van dit arrest [geïntimeerden] om het vonnis gewezen door de voorzieningenrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 september 2016 te executeren op basis van het exploot van 8 maart 2017 - de incassering van dwangsommen daaronder begrepen -, met uitzondering van de daarin gegeven proceskostenveroordeling, zulks op straffe van een aan Roompot te verbeuren dwangsom van € 500 per dag dat zij ten aanzien van Roompot nalaten tijdig en/of volledig hieraan te voldoen tot een maximum van € 25.000 voor ieder van hen is bereikt;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Roompot wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 698,42 voor verschotten en op € 816 voor salaris in conventie en € 816 in reconventie overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 796,42 voor verschotten en op € 2.148 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval [geïntimeerden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het over en weer meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, A.W. Steeg en A.S. Gratama, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2019.