In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 is opgelegd. De Inspecteur had bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat het forfaitaire rendement van 4% dat door de Inspecteur werd toegepast, onredelijk was en in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Het Hof oordeelt dat de wetgever de forfaitaire berekeningswijze per 1 januari 2017 heeft aangepast om beter aan te sluiten bij de werkelijk behaalde rendementen. Het Hof komt tot de conclusie dat het niet aan hen is om te beoordelen of belastingplichtigen in 2015 een buitensporig zware last ondervinden van het veronderstelde rendement van 4%. Het Hof wijst erop dat de Hoge Raad in eerdere arresten heeft geoordeeld dat het forfaitaire stelsel van box 3 niet in strijd is met artikel 1 EP, tenzij het rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar is. Het Hof concludeert dat de stelling van belanghebbende dat de belastingwet natuur- en wiskundige wetmatigheden moet respecteren, geen steun vindt in het recht. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.