Uitspraak
[appellant],
Dexia,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), is het zogenoemde "hofmodel" ontwikkeld voor de beoordeling van effectenleasezaken als de onderhavige.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
26 november 1998) daadwerkelijk bekend is geraakt met het bestaan van de overeenkomsten, zodat de rechtsvordering tot vernietiging van de overeenkomsten op 4 juni 2006 al was verjaard. Dexia betwist dan ook dat [appellant] nog een vordering op haar heeft.
28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6106). Volgens vaste rechtspraak wordt bovendien aan het verrichten van betalingen in het kader van de effectenleaseovereenkomst vanaf een en/of rekening een bewijsvermoeden ontleend met betrekking tot de aanvang van de verjaringstermijn. Vermoed wordt dat de echtgenote van de wederpartij van Dexia, behoudens tegenbewijs, bekend is geraakt met de overeenkomst op de ontvangstdatum van het oudste bankafschrift waarop de desbetreffende betalingen staan vermeld. Het is aan de wederpartij van Dexia om dit bewijsvermoeden te ontzenuwen (Hoge Raad 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6506 en BU6508 alsmede Hoge Raad 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1866).
6.De slotsom
7.De beslissing
4 juni 2019.