Uitspraak
[appellant],
Rabobank,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
31 december 2009 - door Rabobank in plaats van op de rekening van [C] afgeboekt op de rekening van [appellant] en [B] met nummer [00001] , waardoor de debetstand op die rekening verminderde van € 200.000 naar € 184.000,-.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grieven 1 en 2strekken tot handhaving van het door de kantonrechter verworpen verjaringsverweer. De kantonrechter heeft ten aanzien van het beroep van [appellant] op het verstrijken van de vijfjaarstermijn als bedoeld in artikel 3:309 BW overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat Rabobank eerder bekend is geworden met de foutieve boeking dan op 6 februari 2015, de dag waarop (naar Rabobank onweersproken heeft gesteld) [C] aan Rabobank meedeelde dat haar betaling van € 16.000,- niet in mindering was gebracht op haar hypotheekschuld. Dit betekent dat de verjaringstermijn op 6 februari 2015 is aangevangen en dat de vordering tot terugbetaling niet verjaard is, aldus de kantonrechter. In de toelichting op de grieven betoogt [appellant] dat Rabobank eerder dan op 6 februari 2015 haar fout had kunnen en moeten ontdekken. Volgens [appellant] heeft Rabobank niet verklaard waarom de fout onder het verplichte 'vier-ogen' systeem niet eerder opgemerkt had kunnen en moeten worden.
jegens [C]op verjaring had kunnen beroepen omdat
dieverjaringstermijn volgens [appellant] een aanvang heeft genomen in januari/februari 2010, ziet het hof de relevantie van deze stelling niet in met het oog op de voorliggende vordering.
grief 4betoogt [appellant] dat hij op 2 mei 2015 niet in verzuim was, althans dat hij niet in verzuim was zolang zijn klacht bij het Kifid liep. Het hof stelt vast dat [appellant] niet betwist dat hij bij brief van 24 april 2015 (prod. 8 inleidende dagvaarding) is verzocht het bedrag van € 16.000,- binnen acht dagen over te maken. De kantonrechter heeft in die brief klaarblijkelijk een ingebrekestelling gelezen en in de toelichting op de grief wordt niet toegelicht waarom dat onjuist zou zijn. De stelling dat [appellant] niet in verzuim was zolang zijn klacht bij het Kifid liep ontbeert een juridische onderbouwing. De grief faalt.
5.De slotsom
6.De beslissing
28 mei 2019.