Uitspraak
[appellant],
Dexia,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
"De eerste jaren gingen vrij goed, het laatste jaar was ik inmiddels gepensioneerd en waren de bedragen van f 500,- per maand wel erg zwaar, maar in vooruitzicht op een goed eindresultaat hebben wij dit opgebracht. Door de jaarlijkse aftrekbare rente in mijn actieve periode konden wij het redden, maar eenmaal gepensioneerd is de belastingaftrek zeer gering."In de brief van 1 april 2001 heeft [appellant] onder meer geschreven:
"Het vooruitzicht om een groot bedrag op te bouwen wat wij voor ons oude dag wilden benutten. (…) Op mijn jaaropgave van 2000 kwam de klap hard aan, immers ons contract liep in 2001 af en de opbrengst daarvan was teleurstellend. (…) Op 21 maart 2001, de zwaarste dag in ons leven, zijn de aandelen van de hand gedaan."Daaruit volgt dat [appellant] indertijd samen met zijn echtgenote tot het aangaan van de overeenkomst heeft besloten. [appellant] heeft daarover als getuige verklaard dat hij zichzelf wel vaker als 'wij' pleegt aan te duiden, maar die verklaring overtuigt niet nu in de betreffende brieven afwisselend wordt gesproken over 'ik' en 'wij'. Het hof komt op grond van het voorgaande aldus tot het oordeel dat [appellant] er niet in is geslaagd het bewijsvermoeden te ontzenuwen. Daarmee staat vast dat de echtgenote van [appellant] reeds vóór 13 maart 2000 op de hoogte was van de overeenkomst. Dit houdt in dat de bevoegdheid tot vernietiging van die overeenkomst door de echtgenote van [appellant] op 16 mei 2006 reeds was verjaard. Van de door [appellant] gestelde vordering uit onverschuldigde betaling is dan ook niet gebleken.