ECLI:NL:GHARL:2019:4389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
200.246.808/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Haviltex-criteria bij betalingsverplichtingen voor gewasbeschermingsmiddelen tussen agrarische maatschap en leverancier

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 21 mei 2019, staat de rechtsverhouding tussen een agrarische maatschap en de leverancier van gewasbeschermingsmiddelen centraal. De zaak betreft een geschil over de betalingsverplichtingen van de maatschap [appellant2] en [appellante3] aan Ten Brinke B.V. voor geleverde gewasbeschermingsmiddelen. De maatschap had in opdracht van de heer [B] lelies geteeld en had gewasbeschermingsmiddelen besteld bij Ten Brinke. De maatschap betwistte de hoogte van de facturen, met name het gedeelte dat boven de € 2.500,- per hectare uitkwam, en stelde dat deze kosten door Van der Bijl, de opdrachtgever, gedragen zouden moeten worden. Het hof oordeelt dat de uitleg van de overeenkomst tussen partijen van belang is, waarbij de Haviltex-criteria worden toegepast. Het hof laat de appellanten toe tot tegenbewijs tegen de stelling dat zij gehouden zijn de volledige facturen aan Ten Brinke te voldoen. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden, waarbij de appellanten in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren van hun stellingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.246.808/01
(zaaknummer rechtbank 6175070)
arrest van 21 mei 2019
in de zaak van

1.de maatschap [appellant2] en [appellante3] ,

gevestigd te Hoornsterzwaag,
hierna:
de maatschap,

2. [appellant2] ,

hierna:
[appellant2]

3. [appellante3] ,

beiden wonende te [A] .
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. E. Visser, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen:
Ten Brinke B.V.
gevestigd te Creil,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Ten Brinke,
advocaat: mr. Y. van der Horst, kantoorhoudend te Emmeloord.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
20 juni 2018 dat de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Lelystad heeft gewezen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 20 september 2018,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben [appellanten] c.s. de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van 20 juni 2018. Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten:
3.2
Ten Brinke drijft een onderneming die zich richt op de verkoop van onder meer gewasbeschermingsmiddelen.
3.3
[appellanten] c.s. hebben een agrarisch bedrijf dat zich richt op onder meer de teelt van bloembollen.
3.4
In 2016 hebben [appellanten] c.s. opdracht gekregen van de heer [B] , h.o.d.n. Holmaat v/d Bijl Flowerbulbs (hierna: Van der Bijl) om lelies voor hem te telen.
3.5
Bij e-mailbericht van 4 mei 2016 heeft [C] , bestuurder van Ten Brinke, onder meer bericht aan [appellanten] :
"Hierbij gevoegd de afspraak met [B] , hij is akkoord.
3.6
Voormeld e-mailbericht bevat een aantal bijlagen, waaronder de bijlage: "Afspraak [appellant2] [B] ”. Deze heeft de volgende inhoud:
"Afspraak: Mts. [appellanten] – Holtmaat-Van de Bijl Flowerbulbs
1. Gewasbeschermingsmiddelen tot € 2500,00/ha zijn voor rekening Mts. [appellanten] . Daarboven is voor rekening van Holtmaat-Van de Bijl Flowerbulbs.
2. Bespuitingen worden via mail of app z.s.m. (dezelfde dag) doorgegeven aan: [B] (…) en [C] (…)
3. Gewasbeschermingsmiddelen voor de lelies worden betrokken bij Ten Brinke b.v., voor het einde van het teeltjaar wordt vastgesteld welk bedrag verrekend moet worden aan de hand van de omzetstatistiek van Mts. [appellanten] . Dit gebeurd in goed wederzijds overleg."
3.7
[appellanten] c.s. hebben ten behoeve van voormelde teelt gewasbeschermingsmiddelen besteld bij Ten Brinke. Ten Brinke heeft die middelen bij [appellanten] c.s. afgeleverd en deze aan hen bij verscheidene facturen in de periode van 13 mei 2016 tot en met 15 september 2016 in rekening gebracht. Een aantal facturen over de periode 15 juli 2016 tot en met
15 september 2016 is niet of slechts gedeeltelijk betaald door [appellanten] c.s.
3.8
Na de ontvangst van aanmaningen hebben [appellanten] .s. een betalingsregeling getroffen inhoudende een betaling van € 2.000,- per maand en het restant in één keer op
1 februari 2017. Vervolgens heeft een aantal deelbetalingen van € 2.000,- plaatsgehad. Op 14 maart 2017 werd door Ten Brinke van [appellanten] c.s. een bedrag van € 14.484,- ontvangen o.v.v. “restbetaling” en daarna niets meer. Er resteert nog een bedrag van € 21.254,42 aan openstaande facturen.
3.9
Van der Bijl is op 15 mei 2018 failliet verklaard.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Ten Brinke heeft in eerste aanleg gevorderd, kort samengevat, dat [appellanten] c.s. hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling van het openstaande factuurbedrag terzake van geleverde gewasbeschermingsmiddelen van € 21.254,52, vermeerderd met rente en kosten.
4.2
[appellanten] c.s. hebben aangevoerd dat is afgesproken dat Ten Brinke alle kosten van de gewasbeschermingsmiddelen boven de € 2.500,- per hectare bij Van der Bijl zou declareren en Van der Bijl deze rechtstreeks aan Ten Brinke zou voldoen. [appellanten] c.s. hebben het gedeelte voldaan dat hen aangaat, zodat zij niets meer aan Ten Brinke verschuldigd zijn.
4.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 20 juni 2018 de vorderingen van Ten Brinke toegewezen.
4.4
Van der Bijl is door [appellanten] c.s. in vrijwaring opgeroepen. Van der Bijl is in de vrijwaringsprocedure veroordeeld om aan [appellanten] c.s. te betalen al hetgeen waartoe [appellanten] c.s. in de hoofdzaak ten behoeve van Ten Brinke is veroordeeld, waaronder de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vorderingen

5.1
[appellanten] c.s. hebben vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd, voor zover dat in de hoofdzaak is gewezen.
De grieven 1 tot en met 4richten zich tegen de uitleg van de overeenkomst tussen Ten Brinke c.s. en [appellanten] c.s.
Grief 5richt zich tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten.
5.2
Kern van het geschil is of tussen partijen is overeengekomen dat de door Ten Brinke aan [appellanten] c.s. geleverde beschermingsmiddelen boven € 2500,- per hectare door [appellanten] c.s. of, zoals door [appellanten] c.s. is aangevoerd, door Van der Bijl betaald moeten worden.
5.3
Ten Brinke heeft gesteld dat [appellanten] c.s. gewasbeschermingsmiddelen van haar heeft gekocht en dat zij deze heeft geleverd aan [appellanten] c.s. en dat [appellanten] c.s. tot betaling daarvan zijn gehouden. Ten Brinke heeft slechts bemiddeld bij de overeenkomst tussen Van der Bijl en [appellanten] c.s. Zij heeft de afspraken die zijn gemaakt tussen Van der Bijl en [appellanten] c.s. vastgelegd in de bijlage bij het e-mailbericht van 4 mei 2016. Die afspraken houden in dat de kosten voor de gewasbeschermingsmiddelen boven € 2500,- per hectare voor rekening van Van der Bijl komen. Dit betreft echter slechts de onderlinge draagplicht van Van der Bijl en [appellanten] c.s., waar Ten Brinke verder buiten staat. Er is niet afgesproken dat Ten Brinke de aan [appellanten] c.s. geleverde bestrijdingsmiddelen deels rechtstreeks aan Bijl zou factureren.
5.4
[appellanten] c.s. hebben het volgende aangevoerd. Zij hebben in opdracht van Van der Bijl bloembollen geteeld. Van der Bijl heeft daarbij bedongen dat zij de daarvoor benodigde gewasbeschermingsmiddelen bij Ten Brinke zouden afnemen en de aanwijzingen van Ten Brinke zouden opvolgen voor wat betreft de soort en hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen. [appellanten] c.s. wilden invloed hebben op de daaraan verbonden kosten, daarom is overeengekomen dat Van der Bijl de kosten boven € 2.500,- per hectare voor zijn rekening zou nemen. Die kosten zouden rechtstreeks door Ten Brinke bij Van der Bijl in rekening worden gebracht. Volgens [appellanten] c.s. volgt dit uit de bijlage bij het
e-mailbericht van 4 mei 2016.
Die afspraken houden volgens [appellanten] c.s. een derdenbeding in, zoals bedoeld in artikel 6:253 lid 1 BW. Nu Ten Brinke heeft gehandeld naar deze afspraken, heeft Ten Brinke die afspraken aanvaard en is Ten Brinke partij geworden bij deze overeenkomst. Ten Brinke kan rechtstreeks betaling vorderen van Van der Bijl. Ten Brinke heeft in strijd met die afspraak het meerdere aan [appellanten] c.s. gefactureerd. Zij zijn echter niet tot betaling daarvan gehouden, aldus [appellanten] c.s.
5.5
Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag wat de rechtsverhouding tussen partijen is en wat de aard en inhoud van hun overeenkomst is ten aanzien van de daaruit voor ieder van hen voortvloeiende verbintenissen, afhangt van wat partijen dienaangaande over en weer hebben verklaard en hoe zij in de gegeven omstandigheden van het geval die verklaringen over en weer redelijkerwijs hebben mogen begrijpen. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
Voorts volgt uit HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (ECLI:NL:HR:2007:BA4909 en ECLI:NL:HR:2007:AZ3178).
5.6
Het hof acht bij de beoordeling het volgende van belang. [appellanten] c.s., Ten Brinke en Van der Bijl zijn professionele partijen. [appellanten] c.s. hebben verklaard dat zij zijn benaderd door Van der Bijl met het verzoek om bloembollen voor hem te telen. Niet in geschil is dat Ten Brinke in het kader van de onderhandelingen heeft bemiddeld tussen Van der Bijl en [appellanten] c.s. en dat door Van der Bijl de voorwaarde is gesteld dat Ten Brinke de gewasbeschermingsmiddelen voor die teelt zou leveren en dat [appellanten] c.s. die voorwaarde hebben aanvaard. Ook staat vast dat de gewasbeschermingsmiddelen vervolgens door Ten Brinke aan [appellanten] c.s. zijn geleverd en gefactureerd. Evenmin is in geschil dat [appellanten] c.s. grip wilden hebben op de kosten van de gewasbeschermingsmiddelen en daarom de afspraak met Van der Bijl hebben gemaakt dat deze de kosten zou dragen voor zover die meer dan
€ 2.500,- per hectare zouden bedragen. Uit dit alles volgt echter niet dat Ten Brinke gehouden is, de door haar aan [appellanten] c.s. geleverde middelen deels niet aan [appellanten] c.s. te factureren, maar aan Van der Bijl.
5.7
Volgens [appellanten] c.s. vloeit die verplichting voort uit de in rov 3.6 weergegeven bijlage. Deze afspraken houden volgens [appellanten] c.s. een derdenbeding onder last in dat door Ten Brinke is aanvaard, waardoor deze partij is geworden bij deze overeenkomst en gehouden is het meerdere boven € 2.500,- per hectare aan Van der Bijl te factureren.
5.8
Het hof volgt [appellanten] c.s. hierin niet. In voornoemde bijlage wordt gesproken over de afspraak: [appellanten] - Holtmaat -van de Bijl Flowerbulbs. Daaruit blijkt dat het gaat om afspraken die gelden voor de samenwerking tussen [appellanten] c.s. en Van der Bijl. In punt 1 wordt aangegeven hoe de kosten van de gewasbeschermingsmiddelen tussen de samenwerkende partijen [appellanten] c.s. en Van der Bijl worden verdeeld. Ten Brinke wordt daarbij in het geheel niet genoemd en ook de wijze van facturering door Ten Brinke komt daar niet aan de orde. Naar het oordeel van het hof gaat het dan ook alleen om het regelen van de onderlinge draagplicht van [appellanten] c.s. en Van der Bijl. Ook uit de volgende bepalingen volgt niet dat afgesproken is dat Ten Brinke aan Van der Bijl zal factureren. Integendeel: uit punt 3 blijkt juist dat pas aan het eind van het jaar een verrekening zal plaatsvinden aan de hand van de omzetstatistiek van de maatschap. Dit duidt op een verrekening achteraf tussen [appellanten] c.s. en Van der Bijl. De facturering van de geleverde gewasbeschermingsmiddelen door Ten Brinke vond immers niet pas aan het eind van het teeltjaar plaats, maar gebeurde naarmate er geleverd werd.
5.9
Het hof merkt het verweer van [appellanten] c.s. aan als een grondslag verweer. Het hof acht met het vorenstaande voorshands door Ten Brinke bewezen dat [appellanten] c.s. gehouden zijn de door Ten Brinke aan [appellanten] c.s. geleverde beschermingsmiddelen aan Ten Brinke te voldoen, ook voor zover deze het bedrag van € 2500,- per hectare te boven gaan. [appellanten] c.s. hebben bewijs aangeboden van de stelling dat partijen zijn overeengekomen dat Ten Brinke de gewasbeschermingsmiddelen boven de € 2.500 per hectare aan van der Bijl diende de factureren door het horen van de heer [appellant2] . In dat verband hebben zij aangevoerd dat in een gesprek dat aan het versturen van de e-mail van 4 mei 2016 vooraf is gegaan door de heer
[C] is voorgesteld dat Van der Bijl het meerdere boven € 2.500,- zou betalen en dat aldus de door [appellanten] c.s. gestelde afspraken in haar verhouding tot Ten Brinke zijn gemaakt. Gelet op deze stelling zal het hof zal [appellanten] c.s., conform hun bewijsaanbod, in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren tegen dit voorshandse oordeel.
De slotsom
5.1
[appellanten] c.s. zullen worden toegelaten tot tegenbewijs als in het dictum vermeld. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellanten] c.s. toe tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling dat [appellanten] c.s. gehouden zijn de door Ten Brinke aan [appellanten] c.s. geleverde beschermingsmiddelen aan Ten Brinke te voldoen, ook voor zover deze het bedrag van € 2500,- per hectare te boven gaan;
bepaalt dat, indien [appellanten] c.s.
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wensen te leveren, zij die stukken op de roldatum 18 juni 2019 in het geding dienen te brengen;
bepaalt dat, indien [appellanten] c.s. dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. I. Tubben, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellanten] c.s. het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
c.s., van haar advocaat en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum18 juni 2019, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellanten] c.s. overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat [appellanten] c.s. bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wensen te verrichten of producties in het geding wensen te brengen, zij ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. M.M.A. Wind en mr. J. Smit en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier op 21 mei 2019.