In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 3 december 2013. Het verzoek is ingediend door [X] [Z], hierna aangeduid als belanghebbende, die herziening vroeg van de uitspraak van het Hof over naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en opgelegde bestuurlijke boeten. De herziening is gebaseerd op nieuwe feiten en omstandigheden die volgens belanghebbende niet eerder bekend waren. Het Hof heeft vastgesteld dat de herziening alleen kan slagen als aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan, zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van het verzoek om herziening, aangezien het verzoek meer dan een jaar na de bekendmaking van de nieuwe feiten is ingediend. Het Hof heeft ook geconcludeerd dat de nieuwe feiten, zoals de beoordeling door [C], niet voldoen aan de vereisten van artikel 8:119, omdat deze feiten zich pas na de eerdere uitspraak hebben voorgedaan.
Het verzoek om herziening van de uitspraak over de bestuurlijke boeten is afgewezen, terwijl het verzoek voor de overige beslissingen niet-ontvankelijk is verklaard. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.