Uitspraak
Vof [X]te
[Z]tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 21 november 2014, nr. 14/00218, ECLI:NL:HR:2014:3340.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door Vof [X] [Z] en betrof het arrest van 21 november 2014, nr. 14/00218, ECLI:NL:HR:2014:3340. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het verzoek tot herziening ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat het ingediende verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de partij die het verzoek had ingediend, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het verzoek. Daarnaast was het aangevoerde in het verzoekschrift niet voldoende om tot herziening van het eerder genoemde arrest te leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en werd in het openbaar uitgesproken.