Uitspraak
Mondzorg,
Leeuwstaete,
1.Het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
nietmeebrengt dat fietsers en/of voetgangers, die niet van of naar een geparkeerd voertuig onderweg zijn,
geenrecht van weg behoeft te worden verleend. Het hof neemt, gelet op de gebruikte formulering van meerdere ontkenningen, de op deze vordering gegeven toelichting en het daarover door partijen gevoerde debat, aan dat Leeuwstaete beoogt dat de erfdienstbaarheid
nietmeebrengt dat fietsers en/of voetgangers in dat geval (wel)
eenrecht van weg behoeft te worden verleend. Nu Mondzorg er geen blijk van heeft gegeven die vordering niet als zodanig te hebben opgevat, wordt de vordering sub III. in zoverre verbeterd gelezen.
Grief 1ziet op het door de rechtbank aangenomen belang bij Leeuwstaete tot afsluiting van haar terrein en het daardoor volgens Mondzorg niet meer bestaan van onbelemmerde toegang tot haar parkeerterrein.
Grief 2heeft betrekking op de uitleg van de akte en het gebruik van de erfdienstbaarheid.
Grief 3betreft het verbod om het toegangssysteem onklaar te maken.
Grief 4keert zich tegen de geweigerde aanpassing van de erfdienstbaarheid en
grief 5bestrijdt de compensatie van proceskosten, zowel die in conventie als die in reconventie.
De griefkomt op tegen de afwijzing van de gevorderde verklaringen voor recht omtrent de reikwijdte van de erfdienstbaarheid als het gaat om het gebruik van voetgangers en fietsers om via de toegangspoort en het parkeerterrein van en naar het pand van Mondzorg te gaan. In de in incidenteel beroep geformuleerde vordering om Mondzorg te veroordelen in de kosten van beide instanties leest het hof overigens
een grieftegen de compensatie van proceskosten in de procedure in reconventie.
“om te komen van- en te gaan naar- en van de openbare weg (Oostergrachtswal)”, die dient
“te worden uitgeoefend over de aldaar aanwezige weg (parkeerterrein) langs de meest zuidelijke uitgang naar de Oostergrachtswal”en na totstandkoming van de bouwplannen uit te oefenen
“door de alsdan aanwezige doorgang, welke een maximale hoogte zal hebben van twee meter zeventig centimeter.”Bij de uitleg van een notariële akte komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. In dit verband komt betekenis toe aan alle objectief kenbare omstandigheden van het geval, en dus niet aan de niet-kenbare bedoeling van degenen die de bepaling van de akte hebben geredigeerd, waarbij de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden op zichzelf mogelijke tekstinterpretatie zouden leiden tevens van belang is (zie HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9168, en HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904).
762” in de akte van 5 februari 2004 onder “vestiging erfdienstbaarheid” achter sub c. een kennelijke verschrijving betreft en dat daarmee is bedoeld “sectie G, nummer 17
662”, ofwel een deel van het parkeerterrein. In dezelfde akte is in de aanhef onder “vestiging erfdienstbaarheid” alsmede achter sub a. aangegeven dat perceel 17662 is betrokken in de vestiging van de erfdienstbaarheid. Voorts is in dezelfde akte bij de regeling over de verdeling van de kosten voor het onderhoud van de weg en het toegangssysteem de 21 parkeerplaatsen van perceel 17662 genoemd. Uit de als productie 2 bij memorie van grieven overgelegde Relaas van bevindingen van het kadaster blijkt dat eind 2003 het toen bestaande perceel 17654 is gesplitst in de percelen 17661, 17662, 17663 en 17664, terwijl uit het overgelegde uittreksel kadastrale kaart (productie 2 bij de dagvaarding eerste aanleg) niet blijkt van een ter plaatse bestaand perceel 17762. De verklaring dat ten behoeve van perceel 17
762 (in plaats van 17662) als heersend erf een erfdienstbaarheid van weg van en naar de openbare weg (Oostergrachtswal) wordt gevestigd, kan om die reden in het licht van de gehele inhoud van de akte en voormelde maatstaf slechts als een verschrijving worden gelezen. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verhouding tussen de percelen 17662 en 17661 als heersend en dienend erf is geregeld in voormelde akte sub c en verder.
grief 2 in principaal beroepin zoverre faalt en
de grief in incidenteel beroepslaagt. De daarop gerichte vorderingen sub III. en IV. zullen dan ook alsnog worden toegewezen, als hierna weer te geven. Dat het aldus sub IV. toegewezene besloten ligt in wat van sub III. wordt toegewezen, staat daaraan niet in de weg.
grief 1 in principaal beroepaangevoerd dat het toegangssysteem in de onderdoorgang op perceel 17661 met elektrische deuren, bedienbaar met handzenders, een ongeoorloofde inbreuk betekent op haar recht van weg. Mondzorg heeft daarop de conclusie getrokken dat het toegangssysteem moet worden verwijderd, althans - waarop
grief 4 in principaal beroepziet - op de door haar gevorderde wijze moet worden aangepast.
grief 3 in principaal beroepkomt Mondzorg op tegen het aan haar opgelegde verbod om het toegangssysteem in de onderdoorgang op enigerlei wijze onklaar te maken, op straffe van een dwangsom.
grief 5 in principaal beroepevenmin met succes is voorgesteld. Er is geen reden om de beslissing in eerste aanleg omtrent de proceskosten ten gunste van Mondzorg te veranderen, zoals die grief beoogt.
laatste grief in incidenteel beroepheeft, zoals overwogen, betrekking op de proceskosten, waarmee Leeuwstaete opkomt tegen de compensatie van proceskosten in reconventie. Deze grief slaagt. Naar het oordeel van het hof dient Mondzorg in de proceskosten van de reconventie worden veroordeeld. Mondzorg wordt als de daarin in het ongelijk gestelde partij beschouwd.
5.De slotsom
6.De beslissing
voor zover in conventie gewezen;
voor zover in reconventie gewezen, behoudens voor zover daarbij Mondzorg is verboden het op het terrein van Leeuwstaete aanwezige toegangssysteem onklaar te maken, op straffe van een dwangsom, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht: