Van deze uitspraak van de Rechtbank, voor zover in reconventie gewezen, is [eiseres] in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat bij zijn thans bestreden arrest het in reconventie gewezen vonnis van de Rechtbank heeft bekrachtigd, na daartoe onder meer te hebben overwogen:
‘’2) De eerste grief stelt de vraag aan de orde welke feiten in dit geding vaststaan en van belang zijn.
3) Mede uit de in hoger beroep gegeven inlichtingen en toelichting aan de hand van de gedingstukken, kaarten en foto's is het volgende komen vast te staan.
4) Krachtens vestiging in 1903 bestaat er een erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van het aan [eiseres] in eigendom toebehorende perceel land, gelegen ten westen, respectievelijk ten zuid-westen van de [a-straat] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [002] , als heersend erf, en ten laste van twee aan voormeld perceel en aan elkaar grenzende dienende erven, respectievelijk in eigendom toebehorende aan [verweerder] en een zekere [betrokkene 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats], respectievelijk [001] en sectie [006] , te weten om te komen van en te gaan naar de [a-straat] en wel over een breedte van 4 meter langs de scheiding tussen de dienende erven, elk der percelen ter breedte van 2 meter.
5) [eiseres] heeft ten zuid-westen van het heersend erf en van de dienende erven nog twee percelen in eigendom verworven, namelijk gemeente [woonplaats] sectie [005] en [003] . Op het eerstgenoemde perceel heeft zij een grote groenten- en bloemenkas in gebruik, op het laatstgenoemde heeft zij in 1977 een woonhuis laten bouwen dat zij met haar man, de aannemer [betrokkene 1] , en hun beide kinderen bewoont.
6) [eiseres] heeft in eerste aanleg gesteld dat zij in verband met dit laatste meer dan voorheen belang heeft bij de erfdienstbaarheid onder meer omdat het woonhuis geen redelijke verbinding heeft met de [a-straat] . Het perceel [004] ligt aan de [b-straat] , een voor het openbaar verkeer openstaande, voor auto's bruikbare weg die met een bocht uitkomt op de [a-straat] — een grotere weg — ten westen van de dienende erven.
7) De gemeente [woonplaats] heeft, zonder bezwaar van [eiseres] , aan de woning het huisnummer toegekend: [a-straat 1] . De woningen van [verweerder] en van [betrokkene 2] dragen de nummers respectievelijk [a-straat 2] , [a-straat 3] en [a-straat 4] .
8) [eiseres] heeft een betonnen brug laten aanleggen over de wetering tussen haar woonhuis en het perceel [005] en heeft een betonnen weg laten aanleggen van haar woonhuis over die brug en over het perceel [005] naar het heersend erf.
9) [eiseres] noch een van haar gezinsleden heeft een tuinbouwopleiding of werkkring in de tuinbouw gehad. Haar man is aannemer. Beiden beoefenen de tuinbouw uit liefhebberij, voor eigen gebruik van groenten en bloemen maar ook voor verkoop aan kennissen. De bestemming van het gebied waar de percelen liggen is: kwekerijen/tuinderijen.
10) [eiseres] en haar gezinsleden zijn geïnteresseerd en actief in de paardensport. Haar echtgenoot is voorzitter geweest van de in de buurt gelegen ponyclub [A] . In 1968 of 1969 heeft [betrokkene 1] aan de gemeente [woonplaats] gevraagd of hij in aanmerking kon komen voor een bouwvergunning voor een ponyloods op het perceel [004] ;
daarop is ontkennend geantwoord. Destijds was er sprake van dat de ponyclub [A] zou moeten wijken voor de aanleg van een rijksweg; sindsdien is gebleken dat de ponyclub ter plaatse kan blijven bestaan.
11) Het gezin [eiseres] heeft drie paarden op het perceel [004] in een overdekte stal van ongeveer 800 m2, waaraan is aangebouwd een buitenbak van ongeveer dezelfde oppervlakte. Aan de buitenkant van de stal, uitkijkend op de buitenbak, bevindt zich een overdekte loge waarin ongeveer zes mensen kunnen zitten.
12) Ter uitvoering van het beroepen vonnis in conventie heeft de Rechtbank te [woonplaats] getuigen en partijen gehoord. Een vereniging is beproefd, ook met het oog op de vordering in reconventie, maar niet gelukt. Bij eindvonnis in conventie is de vordering van [eiseres] afgewezen; zij heeft daarin berust. De verhouding tussen partijen is gespannen en er hebben zich onaangename incidenten voorgedaan. [verweerder] beweert, [eiseres] ontkent, dat de erfdienstbaarheid tot de huidige dag wordt gebruikt ook voor verkeer naar en van de percelen [005] en [004] .
13) Uit het bovenstaande volgt dat de grief in zoverre gegrond is dat de Rechtbank niet al hetgeen in de zesde rechtsoverweging van het beroepen vonnis is vermeld als vaststaand had mogen aannemen maar dat de grief toch niet tot vernietiging van het beroepen vonnis kan leiden omdat hetgeen door het Hof is vastgesteld de toewijzing van de vordering rechtvaardigt.
14) De bezigheden van [eiseres] met de tuinbouw en de paarden, de aanleg van de betonnen brug en de weg en de aanvaarding van het huisnummer [a-straat 1] , in onderling verband beschouwd, wettigen de vrees van [verweerder] dat de erfdienstbaarheid niet alleen ten behoeve van het heersend erf maar ook ten behoeve van andere erven zal worden gebruikt.
15) Dit brengt mee dat ook de tweede grief geen doel treft.
16) De derde grief is nog van belang voor wat betreft anderen dan [eiseres] zelf.
17) Namens [eiseres] is betoogd dat het verbod zich niet mag uitstrekken over ‘’de haren’’ omdat dit te vaag is en tot misverstand moet leiden.
18) Dit betoog faalt omdat tot ‘’de haren’’ behoren al degenen die tot haar gezin behoren en al degenen die zich met haar toestemming op de in de erfdienstbaarheid bedoelde weg bevinden.
19) Voor zover [eiseres] vreest dat [verweerder] ten onrechte zich zal beroepen op overtredingen van het verbod wil het Hof nog opmerken dat in het geval van beweerde doch betwiste overtreding de bewijslast in een executiegeschil op [verweerder] rust.
20) Hieruit volgt dat alle grieven falen en dat het beroepen vonnis moet worden bekrachtigd. Bewijslevering komt niet in aanmerking omdat geen getuigen zijn genoemd en geen feiten te bewijzen zijn aangeboden die een ander licht op de zaak zouden werpen.’’;
Overwegende dat [eiseres] deze uitspraak bestrijdt met het volgende middel van cassatie:
‘’Schending van het recht en verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt doordien het Hof op de in het bestreden arrest vermelde en hier als herhaald en overgenomen te beschouwen gronden heeft beslist als in het bestreden arrest overwogen, zulks ten onrechte op grond van de navolgende zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen redenen: