In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een vennootschap onder firma, die opereert onder de naam Bakker Bart, en het Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf. De kern van het geschil was of de vennootschap onder firma en haar vennoten onder het verplichtstellingsbesluit van het bedrijfstakpensioenfonds vallen. In eerste aanleg was de vennootschap in het gelijk gesteld, maar het pensioenfonds ging in hoger beroep.
Het hof heeft in een tussenarrest van 18 september 2018 de appellanten de gelegenheid gegeven om nieuwe berekeningen over te leggen van de omzet in bakkersproducten en andere producten van hun filialen. De appellanten hebben op 27 november 2018 een akte uitlating bewijs genomen, waarbij zij producties hebben overgelegd. Het pensioenfonds heeft hierop gereageerd met een antwoordakte op 5 februari 2019.
Het hof heeft vastgesteld dat de vennootschap onder firma in de jaren 2014 tot en met 2018 meer dan 50% van haar omzet heeft behaald uit niet-bakkersartikelen. Dit leidde tot de conclusie dat de vennootschap niet langer als bakkersbedrijf in de zin van het verplichtstellingsbesluit moet worden aangemerkt. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en verklaard dat de vennootschap met ingang van 1 februari 2014 niet onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt. Tevens is het pensioenfonds veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.